146 beschieten of bekruipen. Ten einde voorts te beletten, dat hij zich aan den binnenboschrand zoude nestelen, om onze troepen daardoor later bij hun opmarsch naar het binnenland te hinderen, werd last gegeven, dagelijks, des morgens en namiddags, 1 of 2 compagnieën van het strand naar de oude bivouaestelling van het 8e Bataljon te detacheeren, om aldaar den omtrek te verkennen en, zoo noodig, van vijandpn te zuiveren. Veel verder dan het oude bivouac van dat bataljon ging men niet, maar toch ging er zelden eene detachee ring voorbij, zonder dat men zich met den vijand in vuurgevecht had moeten wikkelen. In den regel duurde zoodanige detacheering 4 a 6 uren daags; zij vonden tot en met den 18on Augustus plaats en kostten ons aan gesneuvelden 4 onderofficieren en manschappen en aan gewonden 2 officieren en 13 onderofficieren en manschappen. Daags te voren was het 3« Bataljon Infanterie gedebarqueerd. Ook was men er in geslaagd, het berggeschut aan wal te brengenmaar door het omslaan van eene vlet verloor men daarbij één vuurmond. De zieken en gewonden had men eindelijk ook naar boord van de Graaf Van Bijlandt kunnen brengen. Aan het strand ging men intusschen voort met het opstapelen van vivres en munitie. Ten einde te trachten, het aan wal brengen van goederen en vivres te bespoedigen, was men reeds den 13cn Au gustus begonnen met het kappen van boomen, bestemd tot palen voor een landhoofd, dat zich tot buiten de hevigste branding moest uitstrek ken. V oor dat werk, hetwelk men hoopte, gereed te kunnen krijgen, was de Chef der Genie in Atjeh, de Majoor Mulder, uit Kota-Radja ontboden. Den 16™ Augustus debarqueerde de Bevelhebber, die van dezen datum af aan wal bleef. Twee dagen later werd den Kolonel Van der Heijden gerapporteerddat voor de geheele gelande troepenmacht voldoende munitie en een voorraad vivres voor de behoeften van zes dagen aanwezig was. Onmiddellijk daarop gaf hij bevelenom den volgenden dag den 19™ Augustus eene verkenning in 't groot naar het binnenland en laugs de kust te makenmet het doelde vijandelijke positie aan de koewala Tamboewa te leeren kennen. Reeds een paar dagen te voren had de Bevelhebber zijn verlangen te kennen gegeven, dat die positie moest genomen wordenalvorens de operatiën tegen de balei te ondernemen.

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1884 | | pagina 157