187 Wanneet- zulk een tocht, waarbij men zooveel beleid, zooveel hel denmoed, zooveel kameraadschap, zooveel grootheid van ziel en zoo veel volharding zag ten toon spreiden, wanneer zulk een tocht, een meesterstuk vau moderne krijgstucht, door de oude Grieken was be dreven, voorzeker zou ze door dichters bezongen, door het penseel eens grooten schilders aan de vergetelheid zijn onttrokken. Maar nu dat roemvol wapenfeit, pas vijftig jaren geledendoor eene kleine heldenschaar (1) in Neerlands verre Oosten werd volbracht, nu is dat in het reeds aangehaalde werk van Lange, Bet Nederl. O. I. Ley er ter Westkust van SumatraIe. Deel, blz. 257283, en in de schoone levensschets van Vermeulen Krieger, die wij aan den als militair schrijver welbekenden Heer W. A. Van Rees verschuldigd zijn. Treffende bijzonderheden zijn van dien tocht vermeld. Hier zullen wij slechts in herinnering brengen, hoe o. a. twee zwaar gekwetste soldaten, die ook nu niet medegevoerd konden worden, op tuin verzoek door hunne beste makkers wer den doodgeschoten, 0111 niet in handen te vallen van den vijand, die zicli als bloed honden stortte op elk die achterblijft, om hem gruwelijk te verminken, alvorens den genadeslag te geven. Zoo was eens geschied met den neergevallen sergeant Vi s beek, die zijne makkers, welke hem wilden voorthelpen dit verbiedt, zelf het commando voorwaarts van den aanvoerder herhalend, en onder den uitroep leve de Overste! achterblijft. Nauwelijks is de troep 50 passen verder, of de bloeddorstigen storten zich op den dappere, bedekken zijn lichaam met klewanghouwen, verminken gruwelijk zijn gelaat, om hem daarna het hoofd af te slaan, dat juichend en uittartend aan de colonne wordt vertoond. Wie herinnert zich hiér niet, hoe het vorige jaar te Atjeh, toen dit onder den civielen gouverneur de zegeningen van een normaal civiel bestuur genoot, onze troepen hetzelfde moesten ondervinden? Men zou bijna gaan gelooven, dat onze eigen staatslieden op dergelijke vertooningen belust zijn. (1) Zij was bij het aanvangen van den tocht sterk 5 officieren en 112 minderen. „Van dat aantal waren er in 21 uren tijds 17 gedood en 54 zwaar gewond (eigenlijk was bijna niemand zonder letsel, door randjoewonden, schampschoten enz.), waaronder velen met twee en drie kogels in het lichaam, eenigen met verbrijzelde ledematen." En toen zij eindelijk het fort Boekit Koriri bereikten en aan de vervolging van een bloeddorstigen vijand ontkomen waren, „lagen zij daar, geheel uitgeput van bloed verlies, met brandende wonden, gezwollen keelen, smachtend van dorst, verstijfd en ten prooi aan onbeschrijfelijk lijden." Ook hier was er geen geneesheer, om hen bij te staan, hun lijden te verzachten. Uit gemis aan een voldoend aantal geneeskun digen is dat onder zooveel andere, één der groote voordeelen, nog steeds verbonden aan onze oorlogsvoering in Indië. Waarlijk ei- is wel reden, om die officieren en sol daten te benijden! „Te Loebo Sikapiug, waar terzelfdertjjd vier-en-zestiy zieke soldaten in een bam- boeloods verpleegd werden door een officier van gezondheid, zonder eenige militaire bescherming, geheel overgelaten aan de zorg van een inlandsch hoofd, daar had de vijand gemakkelijk spel gehad en alles tot den laatsten man afgemaakt!"

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1884 | | pagina 198