197
bevordering van het algemeen belang werd beoogd, waren voor het
voornaamste blad in de iiveede koopstad van ons Eijlc voldoende
aanleiding tot het uiten van krenkende, niet te bewijzen beschuldigin
gen tegenover de N. I. officieren. Dat blad verklaarde rondweg)
dat de wensch tot herstel van het krachtig éénhoofdig gezag in
Atjeh, alleen een drijven was van de „militaire" partij in Nederland.
Alsof zulk eeue partij in Nederland bestaat, en kans heeft van levens-
bestaan En de motieven van dit drijven P Het geschiedde alleen
omdat bij erkenning van de waarheid, van den oorlogstoestand, de
officieren weder de entree de campagne (ééne maand traktement) en
oorlogsvivres zouden ontvangen, die hun bij den „normalen, civielen
vredestoestand" werden onthouden. Dat blad wist zeker niet, hoe
die officieren bij vertrek naar het „vredelievend" oorlogsterrein zich
op dezelfde wijze moesten uitrusten als vroeger, toen de Atjehers
nog niet rijp waren verklaard voor de zegeningen „van het normaal
civiel bestuur", volgens de inzichten der toenmalige Nederlandsche
staatslieden. Dat blad wist zeker niet, dat die officieren, om hunne
oorlogsuitrusting te bekostigen en hunne achterblijvende vrouwen en
kinderen niet aan gebrek prijs te geven, zich meermalen het noodig-
ste moesten ontzeggen, soms wel eens zich in schulden moesten steken,
om zich ten slotte, evenals hunne brave soldaten, bij menigte te laten
vermoorden door de tot onze „vrienden" gepromoveerde Atjehers.
Aan de destijds daarover gevoerde polemiek heb ik geen deel
genomen, al juichte ik ook van harte toe, hoe zoowel door officieren
van het Nederlandsche Legerals door meerdere Volksvertegenwoor
digers en door meerdere groote en kleine bladen in ons landde
handschoen voor onze Indische officieren tegen die beschuldiging is
opgenomen. Hier releveerde ik dat treurig feit, om nog eenmaal te
doen uitkomen hoe groot en schril de contrasten kunnen zijn en om
nog eene opmerking daar aan vast te knoopen.
Zonder van uitzonderingen te gewagen, zijn in alle legers de of
ficieren, voor het grootste gedeelte, en in verhouding natuurlijk, al
even arm als hunne soldaten. Maar armoede is in onzen tijd van
weelde gelukkig nog geen schande en nog niet synoniem met geld
zucht (1).
(1) Hoe geldzuchtig' die officieren zijn, wensch ik hier door een enkel staaltje te