199 Maar hoewel gezegd blijftwat ik in den aanhef omtrent die weinige medewerkingdoor U van sommigen ondervondenheb moeten zeggenbestaat de groote meerderheid toch niet uit ondank baren ongevoelig voor bewijzen van oprechte belangstellingwaarme de zij tot dusver niet werden overladen. Wanneer zij dus, zooals thans in de hoofdstad van ons Rijk, het bewijs geleverd ziendat hunne daden ook door den handelsstand gekend, gewaardeerd, gehuldigd en daardoor bij het Nederlandsche volk gepopulariseerd wordendan ken ik hen nog genoeg om te ■wetendat zij dit gunstig voorteeken met vreugde vernemen en als een blijden voorbode van eenen nieuwen dageraad begroeten zullen. En wanneer dan, zooals wij hopen, Uw loffelijk voorbeeld later navolgers mocht vinden, dan ben ik tevens zeker, dat geene onver schilligheid zelfs niet van enkelen maar algemeene medewerking dien navolgers zal ten deel vallen. Ofschoon hier geen mandaat door mij werd ontvangen en ik dus slechts voor mij zelveu spreken kon, ben ik toch overtuigd, dat wan neer de officieren van het Ned.-Ind. Leger over de waarde en betee- kenis Uwer Samalangan-schilderij zullen hebben nagedacht, en vooral wanneer later velen bij een terugkeer in Nederland haar hebben bezichtigd, dat dan menig soldatenhart, nog vatbaar voor de poëzie van onzen stand, hetzelfde zal gevoelen als het mijne; gevoelens, waaraan ik in deze regelen uitdrukking heb trachten te geven. Dan ook zult Gij, en trouwens allen die tot hare totstandkoming hebben medegewerkt, dat kunstdoek nog eens aandachtig beschouwend, met zelfvoldoeuing tot elkander kunnen zeggen: Wij hebben een goed werk gedaan. medegedeeld door W. A. Van Rees in zijn levensschets van Vermeulen Krieger sa mengesteld uit diens nagelaten papieren. En verder lezen wij daar noghoe zijn rond borstigheid anderen mishaagde, dien hij in den weg stond. Zijn denkbeelden omtrent den soldatenstand werden overdreven genoemd goed onder een Napoleonmaar onpractisch in een kolonie en ongepast voor een man van leeftijd. Sedert zijn bijna vijftig jaren verstreken en nu meer dan vroeger zullen dergelijke denkbeelden omtrent recht en billijkheid van het N. I. Leger zeker als een absurditeit worden uitgekreten, volstrekt niet meer passend in onzen tijd van vooruitgang. Het zij zoo! Dergelijke voorbeelden zijn in elk geval leerrijk!

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1884 | | pagina 210