214 tot opgeruimdheid geven, weemoed grijpt ons aanwanneer wij lezen, dat ook gewezen militairen tot die aanmoediging zullen moeten worden gebezigd. Natuurlijk zullen daartoe de zeer enkele niet- ongelukkigen worden aangewezen. Er is niets tegen. Alleen vreezen wij, dat zij, die tot dienstneming moeten worden overgehaaldalsdan op het denkbeeld zullen komenook het groote aantal bitter armoedige gewezen militairen te gaan raadplegendie men thans een diep ellen dig bestaan ziet voortslepen. Wij overdrijven niet, wanneer wij die ellende van sommigen, met kinderen gezegenden! groot noemen. Wij weten wel, dat de wereld, die immer op het uiterlijke afgaat, die ellende veel draaglijker noemt dan de ellende, die in Europa geleden wordt. Wanneer men hierbij slechts vreeselijk hongerlijden en maanden lange verschrikkelijke, felle koude op het oog heeft, ja. Maar met die ellende hier te lande, alwaar de vuilaardige Chinees thans reeds zooveel te zeggen heeft, dat hij zich volstrekt niet meer ontziet, Indo-Europeesche, ja zelfs Europeesche kinderen, door de macht van zijn geld tot zijn wil te brengen, gaat, bij braai gebleven ouders (en die zijn er velen onder die gewezen militairen), die onverzorgde dochteren bezitten, een zielelijden gepaard, dat aan 't hart knaagt, tot tering zet en, zoo een uit verdriet gevolgd misbruik van drank of opium zulks niet reeds heeft verhaast, hen spoedig doet bezwijken. In hare somberste kleuren hebben wij die ellende van nabij gezien. Wij hebben gewezen militairen zien sterven, wier hart, bij de ge dachte aan hunne onverzorgde dochters, van schrik ineenkromp. Het was die ellende, welke ons eenmaal in eene bede om hulp deed neerschrijven „Ja, ween gerust mijn hincl De tranendie daar blonken Zijn d'aalmoes uwer ziel, Uw lijdend hart geschonken" Het was in hoofdzaak die ellende, welke er ons toe bracht, om, sedert jaren, door woordvoeren en schrifturen ten voordeele van weezen, weduwen of ongelukkigen, het onze bij te dragen. En, welk

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1884 | | pagina 225