222 geacht, (1) en dientengevolge niet alle middelen, die ons ten dienste stonden, hebben aangewend. Trouwens, niemand dacht bij het vertrek der expediiie aan niet gereed zijn. De Legercommandant verklaarde Op den 31sten December 1859 waren op Celebes, van Java, het 3e, 4e, 11e, 14e en halve 5e Bataljon, ééne com pagnie van het 2e Bataljon, één eskadron cavalerie, één halve drieponder batterij, ééne sectie houwitsers, ééne halve compagnie sappeurs, staven, geneeskundige en hospitaal- dienst 4000 hoofden. Op dien datum waren van Java in de Zuider- en Ooster- Afdeeling van Borneo1400 en in Palembang450 5800 Op den 22sten Maart 1873 van Java te Deli 53 Op idem van idem op Celebes250 En naar Atjeh2565 2868 Bij eene leger sterkte van 3 58 man minder waren derhalve in den aanvang van 1858 meer te velde dan in Maart 1873 1032 en bij eene legersterkte van 826 man meereinde 1859 meer te velde dan in Maart 1873 2932 Neemt men de legersterkte van 1859 en de troepen, waarover toen beschikt werd, tot maatstaf, en overweegt men, dat de gewone bezetting der buitenbezittingen onge veer gelijk moet zijn geweest, immers geeft De Waal op, dat deze in 1860 bedroeg 11174 hoofden x hoofden voor den hospitaaldienst, in 1870 11455 en in 1876, zonder Atjeh, 11605 hoofden, dan lijdt het geen twijfel, dat voor de le expeditie over eene grootere macht van het leger had kunnen zijn beschikt. Waren geene bijzondere motieven in 't spel gekomen, dan hadden de barisans zeer goed door troepen van het leger kunnen worden vervangen en de bataljons, in stede van met ruim honderd minderen te weinigop voet van oorlog, d. w. z. met honderd man meer dan de gewone formatie, kunnen vertrekken. Was het noodig geweest, dan had de sterkte nog grooter kunnen worden gemaakt, door de barisans op Java als garnizoenstroepen te gebruiken. Hoewel het medegeven van het 11e Bataljon aan eenig bezwaar onderhevig was, omdat daardoor 3 soorten van patronen moesten wor den medegevoerd, woog dat nadeel niet op tegen dat, verbonden aan het op expeditie zenden van een bataljon, geheel onbekend met het wapen, dat het ter elfder ure in handen kreeg. Waarschijnlijk zouden, ware het 11e Bataljon medegegaan, de bataljons ook niet op een minimum minderen zijn vertrokken. Bij betrekkelijk kleine troepenafdeelingen, zooals de le expeditie, is de kans op vergissingen, ten gevolge van verschillende soorten van patronen, veel minder, dan bij groote korpsen. (1) Juist daarin ligt de verontschuldiging der oorlogsverklaring. Men was over tuigd, dat Atjeh zoo goed als zonder bloedstorten zou worden onderworpen en zou winnen door onze suprematie.

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1884 | | pagina 233