223 den Gouverneur-Generaal: „Een ongeluk is mogelijk. Maar, men- „schelijker wijze gesproken, bestaan alle kansen, dat met de ver strekkende macht, ook bij den hevigsten tegenstand, een glansrijk „succes wordt behaald." Tevens beweerde hij: „dat de troepen „waarschijnlijk niet eens zouden slaags raken of mogelijk maar eene „enkele maal." De Java-Bodetoen 't is bekend vrij wel de tolk der meeningen van Legerbestuur en Leger, schreef op den 17den Maart 1873: „166 officieren, 3197 soldaten met 179 paarden. „Daarbij 450 man van de Marine, waaronder 350 als landiugs- divisie, dan komt men tot een zeer respectable macht, welke ontzag „kan inboezemen, en waarmede een goede uitslag der militaire „operatiën mag worden verwacht. Rekent men daarbij, dat, met „inbegrip der landingsdivisie, 34 kanonnen in het veld tegen den „vijand zullen worden gericht, dan mag, met het oog vooral op de „verdere organisatie, verklaard worden, dat de militaire machtsont- wikkeling de Atjehneezen wel eens berouw zou kunnen doen ge voelen, dat zij de zaak tot het uiterste hebben doen komenterwijl 5 dagen later, den 22sten Maart, dat blad onze krijgers meende te mogen aanmoedigen, door van hen te zeggen „Zij zullen overwinnen" en te wijzen op na hunne terugkomst op te richten zegenbogen. (1) En de zeemacht? De oud-minister De Waal zegt, bladzijde 215 van „Onze Indische Financiën", IVe deel: „De Minister verlangde „den 19clen Februari 1873, dat een „„krachtige"" zeemacht naar „Atjin gezonden wierd, zonder landmacht. Klaarblijkelijk meende hij „krachtig genoeg voor zijn oogmerk, dat zich bepaalde bij „„positie „nemen."" Hij dacht aan 4 of 5 bodems [Bijblad 2 Juli en 18 December „1873, bladzijden 1833 en 791]. Maar in Indië vond men beter, (1) Kort voor het uitbreken van den oorlog werd Atjeh bezocht door den ge neraal Donald Stewart, Gouverneur der strafkoloniën op de Andaman en Nicobar eilanden. Zijn indruk was: totaal gebrek aan geregelde troepen, vloot en verdedigings middelen. 't Leger bestond, volgens hem, uit eenige sepoijs, de vloot uit een klein gewapend vaartuig, te Pinang in reparatie, de artillerie uit eenige oude ofinlandsche gedemonteerde stukken. Zes weken vóór den oorlog waren de Atjehers nog geheel onvoorbereid. De kraton, wiens voornaamste poort, een houten deur zonder hengsels, niets afsloot dan een zoogenaamd paleis, en eenige gebouwen van steen, bamboe en leem, zou, volgens dien schrijver, omringd zijn van wallen, bestaande uit dammen van leem, wier gaten door heggen waren aangevuld.

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1884 | | pagina 234