226 worden gebracht, dan wel een zelf-besturende vazallenstaat zou kunnen zijn? (1) Schreef het Opperbestuur niet voor, wat die vestiging moest zijn, n. 1. de oprichting eener versterking in Atjeh-proper en vestiging aldaar op zoodanige wijze, dat ieder zag dat het voor altijd was (2)? "Werd iets meer of minder gelast, behalve het vorderen van acten van erken ning van de onderhoorigheden (3)? Werd niet reeds toen gezegdMocht de vijand trachten ons naar de binnenlanden te lokken, dit zou hem niet gelukkenWie handelden in 't belang van ons prestige, de generaal Van Swieten, die aan het Atjehsche volk toeriep: „ik kan, maar wil niet vooruit," of zij, die ons genoodzaakt hebben te zeggen: „wij wilden zoo gaarne terug, maar kunnen niet" Zeide de generaal VanSwieten niet ten rechte, dat toen men gedwongen was een daad van souvereini- teit uit te oefenen, al kon ook geen feitelijk gezag gevoerd worden, het irrationeeledat er in mocht gelegen zijn, geen direct bestuur te voeren, werd getemperd door de daarop gevolgde verklaring, dat de agressie zou gestaakt worden, om niet in de verplichting te komen, de kampongs en de welvaart van het volk te vernietigenmaar dat men geduld had en wachten zoude tot het volk zelf, zijn belang beter begrijpende, tot ons zoude komen, terwijl inmiddels de zee voor den handel zoude worden gesloten? Of werden de zaken beter ingezien door hen, die, met verza king van de gestelde grondregels en ten koste van millioenen schats, hebben doorgedreven, dat eenige vierkante mijlen verwoest en ontvolkt land zijn veroverd, zonder dat zij bij machte zijn, het bedroevend overschot der daar binnen achtergebleven bewoners en de door ons aangevoerde kolonisten behoorlijk te beschermen, zoodat de eersten, zeer ten nadeele van ons prestige, om ten minste niet tusschen twee vuren te zijn geplaatst, weder overal gemeene zaak beginnen te maken met de nog niet onder worpen uitgewekenen en bevolking." Maar er is meer. Zelfs wanneer men met den Heer K. aanneemt, dat de proclamatie van den 12dcn Februari 1874 eenefout (ontijdig?) (4) (1) Dt2 Luitenant-generaal J. Van Swieten contra den Luitenant-generaal G. M. Ver* spijckbladz, 202. „"Want de bevoegdheid bleef bestaan om het bestuur over de drie sagies, onder leiding van den Nederlandschen bestuurder, aan een Atjeher op te dragen, als zich daarvoor een geschikt persoon voordeed". (2) Koloniaal Verslag van 1874, bladz. 10. 5' J5 >J 43. (4) „Niet ontijdig", zegt de generaal "Van Swieten, „omdat ik wist, dat ik inden geest van den Gouverneur-Generaal en het Opperbestuur handelde. Niet ontijdig, omdat ik de bevoegdheid niet overschreed, die mij als commissaris van het Gouver nement toekwam". Bladz. 202, liiervoren vermeld.

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1884 | | pagina 237