229
van „Een Patriot" meer aandacht werd geschonken, dan gewoonlijk
aan een niet met den naam van den schrijver onderteekend geschrift
te beurt valt. Immers werd de courant, waarin het voorkwam, dooi
den Minister van Koloniën, den Heer Yan Goltstein, gezonden
aan den generaal Van Swieten, met verzoek omtrent eenige punten
zijn gevoelen te willen mededeelen. De generaal waarschuwde voor
de gevolgen, die de uitvoering van het plan van „Een Patriot" zou
hebben. »Onze kracht ligt juist in het niet doen van 't geen „„de
Patriot"" aanbeveelt", en „ik meen, dat het een middel zou zijn"
[alles te vuur en te zwaard verwoesten], „om de bevolking in massa
„tegen ons te doen opstaan, al de onderhoorigheden, die onze souve-
„reiniteit reeds erkend hebben, ze te doen opzeggen om den oorlog „a
„outrance" te voeren. Dan, ja dan zullen onze krachten zich uit
putten, onze financiën verslonden worden, en een oorlog ontstaan,
„waarvan het einde niet te voorzien is." Zoo schreef hij den
Minister.
Blijkbaar zonder vrucht. Het stuk van „Een Patriot", van alle
zijden geprezen, en de naam van welks schrijver waarschijnlijk den
Minister bekend was, scheen te veel gewicht in de schaal te leggen.
Toen in de hooge regeeringskringen te Bataviawaar men waar
schijnlijk in de toekomst zag, met nadruk [bij den generaal Pel]
werd aangedrongen op terugzending van de in December 1874 gezonden
versterking, zoodra het doel: beveiliging van zijne stelling, bereikt
was, achtte de Minister zich verplicht, in het laatst van Januari of
het begin van Februari 1875, het Indisch Bestuur onder het oog te
brengen, dat men den militairen en civielen Gezaghebber de middelen
niet mocht onthouden, welke hij noodig achtte tot het vervullen der taak,
voor welke hij aan Regeering en Vaderland verantwoordelijk was. (1)
De door den Heer K., volgens de Nieuive Rotterdamsche
Courant van den 10den Hovember 11., geuite meening, dat de Indische
Regeering den generaal Pel had vrijgelaten in zijne handelingen, is
dus even onjuist, als dat de agressieve politiek van generaal Pel
het gevolg zoude zijn geweest van de proclamatie van 12 Februari
(1) Zie „Atjeh sedert April 1874", van den oud-minister Van G- o It s t ein. Utrechtsch
Dagblad 1877.