233 vriend, een te Atjeh aanwezig hoofdofficier, zich vergiste, toen hij mij den 8sten Juli 1879 schreef: „De bevolking schijnt voor 't oogenblik den tegenstand moede en gaat op de nadering onzer troepen op de vlucht. Niettegenstaande dat wordt alles te vuur en te zwaard verwoest. Zie daar de wijzewaarop wij verlichte Nederlanders de begrip pen van Westersche beschaving bij de Atjehers overbrengen. Mocht dus eenmaal de oorlog tijdelijk tot staan worden ge bracht dan zal dat alleen zijn faute de combattants du coté de Vennemi. De wrange vruchtenwelke echter in de toekomst van deze ivijze van handelen onvermijdelijk zullen ivorden gepluktdaaraan schijnt niemand te denkenen toch ligt het voor de hand, dat de reeds on verzoenlijke haatwelken de Atjehers ons toedragen de droit, thans tot een paroxisme van woede moet stijgen „Over het algemeen was Groot-Atjeh in 1880 veilig"; „er kwam eene zoodanige rust en veiligheid, dat er bijna geen schot meer ge lost behoefde te worden"; „van September 1879 tot 1881, toen generaal Yan der Heijden wegging, is er van onze bentings geen enkel schot meer gevallen." Zoo luiden de woorden, die verschillen de bladen den Heer K. in den mond leggen. Yreemd. Heeft de Heer K. dan niet ingeziendat de rust die er toen heerschtewas de stilte, en welke stilte, vóór den storm? Weet hij niet, dat zich reeds in 1879 de voorboden vertoonden van 't geen later zou gebeuren? Dat reeds den 9den November van dat jaar drie soldaten werden verwond bij eene nachtelijke patrouille naar kampong Lam- sitie; op den 17den November een sergeant bij 't beschieten van ons bivouac te Kroeng Raba en op den 9den December een fuselier op transport van Djerir naar Glé Kambing Heeft hij niet gelezen't geen voorkomt in De Locomotief van 2 December 1882? De schrij ver van een opstel in dat blad van den 18ien en 20sten November te voren had gewaagd van de cavalerie-bedekkingdie de Heer Verschuur medekreeg bij zijne tochten in Atjeh en van het in brand steken der benting Djerir. Hem werd gevraagd, wat hij daarmede wilde bewijzen. En hij antwoordde

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1884 | | pagina 244