234 „Wel ik heb er eenvoudig mede willen bewijzen, zooals er staat, dat 't omstreeks den tijd, dat de Heer V er schuur Atjeh bezocht, ook elders in dat gewest dan daar waar die Heer kwam niet zoo veilig was als wel gezegd wordt; evenals ik dat heb willen bewijzen door te gewagen van den aanval op het brieventransport bij Kroeng-Kali, waarvan de Heer D. niet spreekt. „Dat zijn echter niet de eenige feiten, die bewijzen, dat het toen in Atjeh niet zoo veilig was, als toen, en niet het minst door de voorstanders van het civiel bestuur, die resultaten wilden zien van al dat branden en verwoesten, waarvan hun de uitkomsten zoo prachtig waren voorgespiegeld, en die nu eindelijk vrede wilden heiben, werd aangenomen. „Ik zou o. a. kunnen vragen, of men, toen men den brand der ledige en onbewoonde benting te Djerir wilde blusschen, niet werd beschoten? Maar liever wijs ik op de Javasche Courant. Wat daarin staat is bij wijze van resumé overgenomen in den Java-Bode van den 18den Juli 1881, No. 166, en daaruit in het Tijdschrift voor Nederlandsch-Indië van October 1881. Onbekend is het dus niet, en ieder kan naslaan, hoe van het oogenblik af der vermindering van de troepenmacht, die den ge neraal Yan der Heijden bij de verovering der XXII Moekims ten dienste stond, het verzet weder begon te ontbranden, voor het eerst op den 17den November 1879, om allengskens toe te nemen. Tot nog meer gemak wijs ik op de Javasclie Couranten, Nos. 1, 10, 28, 38, 39, 41, 47, 54, 56, 57, 58, 89, 95, 98 en 108 van 1880, en op die van 1881, Nos. 1, 8, 10 en 15. „Misschien echter wordt aan het uit de officieele Javasche Courant overgenomene, al is het getrokken uit de rapporten van den Gouverneur en Militairen Gezaghebber in Atjeh, geen geloof gehecht. Daarom volgt hier wat alzoo in De Locomotief te lezen staat: 21 Januari 1880. In het artikel „Een misgreep", waar wordt gesproken van de verschillende telegrammen, die op alles, behalve op een volko men vredestoestand wijzen, en gewezen op de pogingen van Panglima Polim om den onderworpen Sultan van Samalangan op te ruienop een Atjehschen gids, die in handen van den Sultan viel en vermoord werd; op het bericht in de Javasche Courant dat te Telok Kroet 74 kisten kruit werden buit gemaakt; en op het spreken door den Bevelhebber zelf van het bestaan eener oorlogspartij. In den brief uit Atjeh dd. 2 April 1880, No. 1, waar wordt gezegd: „Atjeh is verslagen voor 't oogenblik; onderworpen is het zoo min als voor twee jaar, alleen een ondernemend hoofd, die de gloeiende vonken

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1884 | | pagina 245