236 en de mededeeling, dat op den 7den Juli te Toengkoep reeds 28 trekos sen en 1 paard waren geroofd. In de brieven uit Atjeh dd. 7 Augustus 1880, N°. 19 en 21 Augus tus 1880, 17°. 21, wordt, met bet oog op liet gebeurde te Samalangan gezegd: le. dat te voorzien is, dat, waar wij tot nog toe inet succes tegenover Atjeh optraden en den moed om het hoofd op te steken toch niet werd gebluscht, nu wij niet of althans niet zonder voorbehoud als overwinnaars na den strijd begroet kunnen worden, meer opstand, trek om 't vreemde juk af te schudden en bij gelegenheid meer tegenstand zullen ontmoeten dan ooit te voren. 2e. daarom had ik reeds in April het recht te beweren, dat, waar het geslacht nog in leven is, dat zooveel verloor en moest verliezen, door zijn flink volkskarakter, geen rust op Atjeh mogelijk is, en dat zoolang er nog eén plaats daar is, waar onze arm niet reikt, ook voor-en naloopertj es van het gebeurde op Samalangan noodwendig moeten voorkomen. Wat betreft laatstgemeld schrijven, daarin wordt nog gesproken over verscherpte veiligheidsmaatregelen enz. In de brieven uit Atjeh dd. 30 September 1880, N°. 27 en 9 October 1880, N°. 28, in den eersten van welken wordt melding gemaakt van den diefstal van vijf trekossen uit den paardenstal vlak bij Kota Radja, terwijl in den tweeden wordt medegedeeld, dat het zoo veilige Lambaroe in den nacht van den 2den October werd gealarmeerd, doordat zestien gewapende Atjehers poogden het erf van den aannemer des grooten wegs binnen te dringen. In het schrijven dd. 8 November 1880, waarvan de aanhef luidt: Naar de onveiligheid te oordeelen, die zich vooral op Atjeh toene mend openbaart, zou men tot de conclusie kunnen geraken, die ik bij de rustige rust na het einde der poeassa slechts als mogelijkheid gaf, n. 1. dat zich hier het spreekwoord begint waar te maken: „wat in 't vat is verzuurt niet", wordt gesproken van een patrouille, die tusschen Toeng koep en Silang door kinderen werd opmerkzaam gemaakt op een vijftal in hinderlaag liggende Atjehers; van een 100tal vijandige Atjehers op den 29sten October tusschen Oleh Karang en Pango; van een lOOtal Atjehers, die dien nacht met obors en schoten Pakan Kroeng Tjoet alarmeerden; van eene cavaleriepatrouille, aan welke door den post- commandant van Kroeng Kali werd verboden om over Kwala Gig hen en Tjade naar den Kraton terug te keerenomdat hij haar geen dekking genoeg kon meegeven om het afmaken der ruiters te voor komen, en eindelijk van gisten en broeien, en het vermoorden van het ons toegenegen hoofd van Kroeng Kali.

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1884 | | pagina 247