240
zoo lastig maken. Politiek beleid moet hier alles doen. Bestendig
moet worden partij getrokken van den naijver tusscken de genoemde
staten. Gelukt het ons, Gighen te winnen, zoodat wij kunnen rekenen
op zijne medewerking ook tegen Pedir, wanneer dit een valsche rol
blijft spelen, dan is de Atjeh-oorlog waarschijnlijk geëindigd. Gelukt
het ons niet, dan zullen wij voortgaan met de vruchten te plukken
der agressie, die zóó goed geslaagd is, dat de Heer K. in de
eerste jaren nog eene aanzienlijke krijgsmacht blijft noodig achten,
en meent, dat eerst over 20 of 25 jaren wellicht slechts enkele
posten en een paar bataljons mobiele troepen zullen noodig zijn.
Noemt de Keer Kielstra dat slagen, dan ik heb er vrede mee.
Was in 1879 niet voorbarig toegestemd in het verminderen der
troepenmacht, en had die vermindering niet plaats gehad, er zou in
Groot-Atjeh misschien nog geen belangrijk verzet zijn ontstaan.
Maar juist dié voortdurend noodige groote troepenmacht is een
bewijs voor het falen der agressie. Hare voorstanders deden andere
belofte. Zij hebben ze niet kunnen houden, omdat zij niet rekenden
met de waarheid, dat een land zooals Groot-Atjeh met de bajonet,
wat in dit geval wil zeggen te vuur en te zwaard, ten onder ge
bracht, ook slechts met de bajonet, wat in dit geval weder wil zeg
gen te vuur en te zwaard, kan behouden worden. Prachtig voor
uitzicht. Nog twintig a vijf en twintig jaren eene aanzienlijke krijgs
macht noodig, om een land te behouden, dat wij met moedwil
hebben ontvolkt en tot eene niets opleverende woestenij gemaakt.
Nog 20 a 25 jaren. Hoever zijn wij nog van 't staatsbankroet?
Wie zal dan heerschen in Insulinde?
H. A. A. N.
NASCHRIFT.
Volgens de mededeeling van den Heer K. in de geschriften, op bladz.
219 (Noot) vermeld, had Habib Abdoel Rachman op den 22sten Mei 1875 in
tegenwoordigheid van den Luitenant-Gouverneur-Generaal van Penang
eene samenkomst met onzen agent, den Heer L a v i n o, en verklaarde hij
zich bereid, naar het vijandig gedeelte van Groot-Atjeh te gaan, om te