241 trachten, van de hoofden eene volmacht ter onderhandeling met ons te verkrijgen op den grondslag van de verheffing van Toeankoe Daoed tot sultan en de benoeming van hem, den Habib, tot regent. Hoe komt het, dat in het Koloniaal Verslag van 1875 (1) van dat aanbod alleen gewag wordt gemaakt door te zeggen, dat de Habib een intrigant was, waar mede de Regeering zich niet in liet en die de rol van bemiddelaar wilde spelen, daar waar alleen van volledige onderwerping sprake kon zijn 1 Juist daarin vind ik eene bevestiging van mijne overtuiging, dat men toen even optimistisch gestemd was als tijdens het vertrek der lu expeditie. De voorstanders der agressie hadden hun stelsel zóó smakelijk weten te maken, en men was zóó zeker van de onderwerping, wanneer slechts te vuur en te zwaard werd opgetreden, dat men gretig naar ieder voor wendsel greep, geschikt, om dat stelsel te kunnen doorzetten. De Gou verneur-Generaal, pas opgetreden, en de Minister van Koloniën, niet veel langer aan het bestuur, waren voor dat stelsel gewonnen. Geen wonder dat men naar een motief zocht, om niet te behoeven te onderhandelen, en een nieuw Sultanaat onmogelijk verklaarde, al kan zelfs een kind be grijpen, dat hij, die het bestuur aanvaardde, ook het recht heeft het onder zijne suzereiniteit weder geheel of gedeeltelijk af te staan. De Heer K. meent, dat de proclamatie van 12 Februari 1874 van achteren gezien eene fout is geweest. De Heer G e r 1 a c h ging echter verder, en noemde haar, almede zonder rekening te houden met de proclamatie van 23 April 1874, eene groote foutP „Eene groote fout!" In den vroegen morgen van den 30stcn Mei 1619, werd de nogorij Djakarta, die op den 201* Februari te voren, door de Bantammers aan den laatsten regent-vazal, Pangerang Soerakerta, alias Koning "Widiak Rama was ontnomen, door Jan Pietersz. Coeu over weldigd en in bezit genomen, dit laatste in naam van de Souvereinen en Principalen, de Staten-Generaal der Yereenigde Nederlanden, en de XI II Bewindhebbers der O. I. Compagnie. Dio Principalen schreven den 25sten Maart 1620, dat „het lant en de stad van Jaecatra zijnde gewonnen „en geconquesteert in een goeden, oprechten en wel gefondeerden oor- (1) In dat verslag wordt gesproken van den Heer Roura, wiens tusschenkomst de Habib zou hebben ingeroepen, ten einde verlof te krijgen, om naar Atjeh te gaan. Is 't onjuist, 't geen ik onlangs vernam, dat die Roura te Atjeh volkomen werd ver waarloosd en geen of slechts weinig partij van hem werd getrokken En heeft de weerslag van het, toen door Roura ondervondene zich niet doen gevoelen in de JVÏ sero-quaestie

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1884 | | pagina 252