242
i>l°g4e Hollanders dit lant onder een goeden titel mogten be
vitten in vollen eigendom, gelijk den voorgaanden Koningk het lant
„bezeten had." Zoomede dat de limiten van dit gewest moesten worden
bepaald. Coen, aan dien last voldoende, stelde de bedoelde grenzen
ten oosten tot aan de landen van Cheribon, ten westen tot aan de landen
van Bantam, ten zuiden en noorden tot aan de zee met de eilandenal
't welk werd geacht te zijn geeonquesteerd door de wapenen, terwijl men
voor de limiten ton oosten aannam de Tjitaroem en voor die ten westen
de Tjidanie. De Bewindhebbers en Coen namen dus een land in bezit,
waarvan alleen de hoofdplaats in hunne macht was. Met andere woorden
was de proclamatie van den generaal Van Swieten eene groote fout,
dan was het ook de verklaring van inbezitneming van het geheele tusschon
de genoemde grenzen gelegene land, door HH. Bewindhebbers en Jan
Pietersz. Coen.
Bewoog die fout den grondlegger van het Nederlandsch gezag
in den Indischen Archipel, dan wel zijne opvolgers, om te zeggen: waar
wij verklaren eene landstreek te hebben geeonquesteerd in een goeden
oprechten oorlog, moeten wij ook de macht ontwikkelen, om feitelijk be
stuur uit te oefenen, en daarom al wat wij hebben verklaard het onze te
zijn, ook verder veroveren en bezetten? Het antwoord op die vraag
wordt o. m. gegeven door:
de belegeringen van Batavia in 1628 en 1629;
het afstroopen van het land tot bij Batavia door den Sultan van Bantam,
bijgenaamd Tirtaijassa, omstreeks 1635, en het verduren van zijn gedrag,
omdat Bewindhebbers der Compagnie geen voordeel zagen ineen oorlog;
zelfs dan niet, wanneer de uitslag gunstig mocht zijn
het weder afstroopen van het grondgebied van Batavia tot zelfs bij
Ankee, in 1643;
het contract, gesloten door Rijklof van Goens, in 1652, waarbij wij,
onder voorwaarde den Sultan van Mataram te zullen bijstaan tegen onze
eigene vijanden (voornamelijk Bantam), den afstand van het land tot aan
de Tjitaroem voor het eerst definitief verkregen, maar waarbij die tot
aan Pamanoekan formeel geweigerd werd;
de strooperijen van Bantam in 1652, toen alles om Batavia verwoest
en verbrand werd;
de vei bonden met Mataram van 1677, waarbij ter belooning van de
diensten, door de Compagnie in den oorlog tegen Troenodjojo bewezen,
het land van Djacarta ten tweeden male, nu schriftelijk en tot aan de
rivier van Pamanoekan, werd afgestaan;