243
de oorlog met Bantam in 1682, waarbij wij den zoon, rebel, tegen den
wettigen vorst, zijn vader, ondersteunden, en nieuwe voordeelen bedongen
het feit, dat in 1681 een tocht naar Tangerang om de west over land
onmogelijk werd geacht;
de daadzaak, dat in 1740 zekere suikermolen, op twee uren van de
stad Batavia, werd gezegd te zijn gelegen in eene onbekende streek, 't zij
om de zuid, 't zij om de west
het uitoefenen van 1t gezag in de bovenlanden, in't laatst der 18' eeuw,
door Regenten, geheel huiten bemoeienis van 't Europeesch bestuur, dat
alleen eenig overwicht kon doen gelden hij de opvolging en zich overigens
bepaalde tot het innen van de tributen;
het moorden en plunderen der Bantammers in de Bataviaasche Omme
landen, in 1752 enz., enz.
Wat toch zou er gekomen zijn van onze macht in deze gewesten, wan
neer onze voorouders de inlijving van het land, binnen de medegedeelde
grenzen, door Jan Pietersz. Coen, zonder dat hij verder ging dan tot
in de onmiddellijke nabijheid van Batavia, hadden beschouwd als eene
fout, die hen dwong, om de fout te begaan, het geheele gebied, dat was
verklaard ons eigendom te zijn, te vuur en te zwaard te veroveren, en
zoodoende hunne krachten zóó te versnipperen en uit te putten, dat. wij
te zwak waren geworden om elders iets te ondernemen. Zeer waarschijn
lijk niets. Maar die voorouders waren verstandiger.
Zij wisten te wachten, zooals Jan Pieterszoon Coen, die aan de
HIJ. Bewindhebbers schreef: „Ik houd voorzeker „zoo" (wij) „de plaats"
(Bantam) „met de voorz. magt dadelijk aangetast hadden, dat die, zoo-
„wel als Jakatra vermeesterd zouden hebben." vDan H is daar niet ge
ineend en de peer is nog niet rijp geweest(1) Daardoor voorkwamen zij,
dat zij zich later, wanneer de rampspoedige gevolgen eener ontijdige
agressie zouden zijn gebleken, zouden moeten beroepen, op de letter van
eene proclamatie, al wisten zij ook, dat hetgeen zij hadden doorgezet,
lijnrecht in strijd was met de bedoeling van den onderteekenaar.
De proclamatie van den 12den Februari 1874, een tegenhanger van de
verklaring van Jan Pietersz. Coen en de HEL Zeventienen, „eene
groote fout." En dat nog wel na de proclamatie van 23 April 1874.
Waar of men zich al niet op beroept, om eene verontschuldiging te
(1) De Heer Bossche r wees ook op C o e u's woorden „Ende desespereer nimmer
Had men ze ter harte genomen, dan zou niet onmiddellijk na het vertrek van den
generaal Van Swieten zijn „gedesespereert" aan het voordeelige van eene beperkte
stelling.