244
vinden voor het nutteloos verkwisten van duizenden menschenlevens en
millioenen schats. Eene fout, zooals dié andere, tot in het bespottelijke
uitgebazuinde fout, dat de generaal Van S wie ten, op den veertienden
December 1874, drie ongewapende gevangenen, twee mannen en eene vrouw
naar de bunnen terugzond, na ben van een goed maal en eenig geld te
hebben voorzien. In bet schrijven van Jan P ie te rsz. C oen dd. 5 Augus
tus 1619, waarin bij verslag doet van het veroveren van Jacatra leest men
„Drie mannen en een kind werden in 't vluchten achterhaald, welke wel
getracteerd, en daarna bij de bunnen gezonden zijn." Zouden de tijd-
genooten van Co en over die fout hebben gesproken, zooals de tij d-
genooten van Van Swieten het deden over diens gelijksoortige handeling?
Volgens den Heer K. is het terrein, vóór 1877 veroverd, oneindig veel
meer een onbewoonde wildernis dan dat, waarin in 1878 en 1879 oorlog
is gevoerd. „De XII Moekims zijn thans bewoond, de XXV en XXVI
„Moekims voor een groot gedeelte niet"; zoo zegt hij.
Wat betreft de laatste zinsnede, mede eene vraag: Zijn de XXVI
Moekims vóór 1877 veroverd Ik meende dat dit, den tocht van generaal
Diemont in het begin van dat jaar medegerekend, slechts het geval
was met:
a. eene smalle strook, ter gemiddelde breedte van 2500 M. langs het
strand van de IX Moekims Toengkoep;
b. de III Moekims Kajoe Adang en
c. een stukje van de III Moekims Oleh Karang, terwijl de rest ongeveer
XVIII der XXVI Moekims juist in 1878 en 1879 in ons bezit kwamen.
En wat betreft de XXV en XXII Moekims, is het onjuist, dat in de VI
en IV Moekims met de zuidelijke nederzettingen der eersten, vóór 1877
slechts weinig verwoest en verbrand werd, en dat juist van die gewesten
de vorige Legercommandant in het verslag van zijne reis naar Atjeh kon
verklaren, dat daar de stand van zaken voorzeker het best was, en zeer
zeker weinig te wenschen zou overlaten, indien de bevolking meer ploeg
vee bezat, terwijl hij van de IX Moekims der XXV Moekims, welke in
1876 ten gevolge der verwoestingstactiek der agressie tot tweemalen
toe zoo deerlijk geteisterd waren, moest erkennen, dat het hem voorkwam,
dat daar de bevolking nog zeer dun gezaaid was, niettegenstaande de
bevolkingsregisters het cijfer van 4000 aangaven. (1)
(1) De XXV Moekims, van welke alleen de IX Moekims in hunnen vollen omvang
ondervonden, wat het zeggen wil te vuur en te zwaard te worden veroverd en getuch
tigd, telden in 1880 nog 27000 hoofden, waarvan minstens 23000 in de niet of weinig