245
Maar de XXII Moekims? In de YII en een gedeelte der Y Moekims
dier sagi en in het Indrapoerische had de bevolking, volgens verklaring
van den Legercommandant, in tegenstelling met die in de XXVI Moekims,
waarvan verreweg het grootste gedeelte was uitgeweken, slechts weinig
geleden. Het valt niet te ontkennen, dat dit eenigszins vreemd klinkt
voor hem, die in de rapporten en telegrammen van en met 22 Juli 1878
t/m Juni 1879 telkens en weder telkens heeft gezien, dat wordt melding
gemaakt van getuchtigde en verbrande kampongs, en die daarenboven weet,
dat reeds den 15den Augustus 1878 uit Atjeh aan het Bataviaasch Handels
blad werd geschreven, dat er in de laatste weken meer kampongs verwoest
waren en waarde vernield was, dan misschien gedurende den geheelen oorlog.
Zoomede, dat den 19den Mei 1879 van het bivouac te Glé Kambing aan
de Sumatra-Courant werd bericht, dat het heel mooi was den boel plat
te branden, maar dat men toch de vraag stelde, wat men had aan die
half verwoeste streken zonder bevolking? Of het niet altijd brandpunten
zouden zijn, waar zich een verarmde, van have en goed beroofde bevolking
zou blijven ophouden, die voortgaan zouvan daaruit onze posten voort
durend te bestoken en ons zooveel mogelijk nadeel toe te brengen?
Te verklaren is de mededeeling van den Legercommandant echter
wel, eensdeels omdat hij spreekt van een gedeelte der Y Moekims, en
anderdeels omdat er zoovele plaatsen in de XXII Moekims zijn, waar onze
troepen niet kwamen en waar men derhalve niet kon tuchtigen. Een
blik op de kaart is voldoende, om dat te zien.
Alleen in de telegrammen uit Atjeh, gedurende den veldtocht in de
XXII Moekims en opgenomen in de Javasche Courantleest men de namen
van een veertigtal kampongs, die gedurende dien veldtocht, zooals het
heet, zijn getuchtigd. Soms wordt daarbij vermeld hoeveel huizen zijn
verbrand, zooals een 200tal [„groote en kleine woningen"] in Djeroek,
en vervolgens nog weder een 20tal huizen in die kampong; eerst een
honderdtal en vervolgens nog weder een zestigtal huizen met twee missigits
in Groet en een tweehonderdvijftigtal in Pieng.
Maar buitendien wordt nog, doch zonder vermelding van namen, gespro
ken van het tuchtigen van vijandelijke kampongsvan het tuchtigen van
eenige kampongs; van dagelijksche verkenningen met tuchtiging; van de
tuchtiging van de naburige kampongs; van het nog eenige dagen blijven
eener colonne om te tuchtigenvan het tuchtigen van het gebied van
geteisterde streken. Het bevolkingscijfer in de, in het 3e kwartaal 1879, zoo deerlijk
getuchtigde XXVI Moekims telde toen 3000 hoofden, en in de XXII Moekims, de
grootste der drie sagies, bevonden zich toen nog slechts 7000 hoofden.