246 Ajer Alanrjvan het tachtigen van alle kampongs stroomopwaarts van het tuchtigen der kampongs stroomafwaarts en van het al tuchtigende terugkeeren eener colonne. Hoeveel kampongs zijn bij die gelegenheden verbrand Toch wordt gezegd, dat de XXII Moekims niet veel geleden hebben. Hoe moet het agressieve stelsel met zijn aankleve van vernielen verwoesten en verbranden, dan wel zijn toegepast in die vóór 1878 verover de streken, waar men meende, dat straffen voor het ondervondene verzet noodzakelijk was. [Hoofdzakelijk de IX van de XXV, een zeer klein gedeelte der XXII, en een zeer klein gedeelte der XXVI Moekims]? De Heer K. gewaagt van het toen onderworpen terrein als herschapen in eene woestenij, een onbewoonde wildernis. Met welk nut? Had men zich die vraag gesteld vóór de veldtochten in de XXII en XXVI Moe kims en ze onpartijdig beantwoord, misschien zou in de XXII en XXV Moekims wat minder zijn gebrand, verwoest en vernield en zou „een „geacht Atjehhoofd, de Toekoe Lampassie uit de IV Moekims, die ons „bestuur zeer genegen was, sedert overleden, niet hebben verklaard, dat „die verwoestingen alle toenadering hadden afgesloten" (1). Mij dunkt, de ondervinding, opgedaan vóór 1878, had moeten leeren, dat branden en verwoesten een slecht middel is tot het verkrijgen eener werkelijke onderwerping. Als een bewijs voor zijne meening, dat de pacificatie des lands vorde ringen maakte, wijst de Heer K. op de 1200 Atjehsche koelies, waar over hij na de overstrooming in November 1880, als chef der genie, tot het herstel van wegen en dijken, beschikte. Het kostbare koeliekorps had hij geheel kunnen opheffen, d. w. z. het was op den lsten October te voren reeds opgeheven. Legt het opkomen van die 1200 koelies, voor 'tgeen de geachte spreker wil bewijzen, wel gewicht in de schaal? Wordt er niet eer door gestaafd, dat het koeliekorps reeds vroeger kon ontbeerd worden? In een schrijven uit Atjeh in De Locomotief van 7 Mei 1881 leest men „voor geld zijn er op Atjeh zooveel werkkrachten te krijgen als men maar „wil, zoover strekt zich hun haat tegen „the hated Dutchman" niet uit." Is er, toen het kostbare koeliekorps, dat op 1 Januari 1880 nog 2661 hoofden telde, nog bestond, wel veel moeite gedaan om Atjehsche koelies te krijgen? Leerde men, toen de nood dwong, niet roeien met de riemen, (1) Kolonel Diepenbroek, in de Soerabaija-Courcmt van 8 Mei 1883. De Kolo nel deelt nog mede, dat Toekoe Lampassie verklaarde, dat onze grootste fout bestond in ons voorwaarts dringen, wijl, binnen korteren of langeren tijd, zeer stellig ver deeldheid zou zijn ontstaan tusschen de verschillende hoofden.

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1884 | | pagina 257