250
Onderzoek een zweem van bewijs heeft geleverd, om den delinquent
naar den krijgsraad te verwijzen.
Het voorloopig (korps-) onderzoek behoefde niet zoo luidde het be
toog verder die waarborgen van het bestaan van wettig en overtui
gend bewijs op te leveren, dat de verdachte werkelijk zich schuldig
zoude gemaakt hebben aan de hem bij de klacht gestelde daadzaken.
Waar het voornamelijk en alleen op aankomt, is een zekere soort
van waarschijnlijkheid te verkrijgen, om slechts te zien of de door
het voorloopig onderzoek bekendgestelde daadzaken eene krijgstuch-
telijke overtreding, dan wel eenig misdrijf opleveren. Grondig behoeft
het derhalve niet te zijn, want anders zou het voorloopig onderzoek
in eene gerechtelijke instructie, bij art. 39 en volg. R. L. bedoeld, ontaar
den. Staat het niet vast, blijkt uit het voorloopige onderzoek
niet heel duidelijk, twijfelt men zelfs, dat er voldoende termen bestaan,
om den persoon naar den krijgsraad te verwijzen, geen nood het gerech
telijke onderzoek is er goed voor, om wellicht meerdere bewijzen van
schuld op te leveren. Vergeet niet den eed. Ja de eed zal de
waarheid, in de diepste schuilhoeken verborgen, opsporenZoo eene
theorie voorwaar is valsch en onbillijk.
Waartoe dient het dan, dat het proces-verbaal van voorloopig on
derzoek den Auditeur-Militair wordt aangeboden ter fine van ad
vies, ten einde, zooals is voorgeschreven, den militairen commandant
in te lichten, of er voldoende d. i. wettige en overtuigende bewijzen
zijn, om den verdachte al dan niet naar den krijgsraad te verwijzen
Is uit het onderzoek hem, A. M., gebleken, dat er geene voldoende
bewijzen aanwezig zijn van beklaagde's schuld, zoo is hij verplicht te
adviseeren, de zaak niet naar den krijgsraad te verwijzen en han
delt de militaire commandant verkeerd, wanneer hij de zaak toch naar
den krijgsraad verwijst, om reden en op grond dat uit de gerechtelijke
instructie wellichtnaar alle waarschijnlijkheid, meerdere bewijzen
van schuld van beklaagde zouden kunnen resulteeren. Waarop moet
de Auditeur-Militair dan zijn oordeel baseeren als het voorloopige
De eed is o. i. geen waarborg' voor de waarheid der verklaringnoch eene
godsdienstige handeling. De uitspraak „l'état est athée" moet ook hier gelden, zelfs
waren er in Nederl. Indië geen atheïstendie op grond hunner overtuiging den eed
weigeren. Op^ de waarde en bedoeling van den eed hopen wij later terug te komen.