257 feit is gebleken. Bij zaken, waarbij dit van belang kan zijn, zullen alzoo de tijd, waarop en de toestand der plaats, waar het feit is gepleegd, nauwkeurig moeten worden omschreven. Ook zal eene korte beschrijving van de in beslag genomen voor werpen daarin worden opgenomen, mitsgaders al hetgeen verder over het gebeurde licht zou kunnen verspreiden en tot een goeden leidraad dienen, zoo voor de beoordeeliug der zaak door den com mandeerenden officier, als voor de latere instructie door officieren commissarissen (1). Yan den uitslag der voorloopige information moet het afhangen, of er al dan niet gronden zijn, om eene gerechtelijke instructie aan te vangen; het «oorloopige onderzoek dient alzoo, om dat te onderzoeken en het is tevens de voorbereiding van het gerechtelijke onderzoek, waarvan het den eersten grondslag legt. Ten aanzien van het Oud-Hollandsch recht, waarop wij nader terug komen, zij het volgende hier opgemerkt. De praecedente of praepara- toire informatiën waren öf onderhandsche, öf gerechtelijke. De eerste konden tot niets anders leiden dan tot een verzoek aan de rechtbank, om gerechtelijke informatiën te mogen beleggen. Hierbij werd tevens een request om commissie op commissarissen gepresenteerd, „daar de commissarissen voor elke zaak werden benoemd". Krachtens zulk appoinctement der rechtbank mocht „de publieke aanklager tegen een beschuldigden voor Commissarissen getuigen dagvaarden gedurende den geheelen loop van den processe, zoowel na als voor dat tegen denzelven een crimineele Rechts-ingang zal zijn verleend, doch niet anders dan ter zake, waarover hij de voorsz. admissie heeft verzocht en verkregen." Zelfs moest, volgens art. 51 van de crimineele ordonn., de recht bank niet slechts eene admissie geven, maar zelve de informatiën nemen. „Volgens dit artikel zijn derhalven nul en van onwaarde at- testatiën, die buiten het gerichte zijn ontworpen. De wet wil, dat volstrekt nergens, dan voor en door 't Collegie van scheepenen, of van Welgebooren Mannen, en wel door dat Collegie, bij 't welk die verklaaringen straks zullen moeten dienen, en bij geen ander, dezelve (1) Cf. „De militaire wetten voor het krijgsvolk te water", met aanteekeningen door A. J, M. Huart, offic. v. administ. Ie kl., 's Gravenliage 1880.

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1884 | | pagina 268