- 259 Omtrent het rechtsbegrip van wat het gemeene recht onder voor loopige en gerechtelijke informatiën verstaat, herleze men ons opstel in het Indisch Militair Tijdschrifthierboven aangehaald, waaruit o. a. blijkt, dat men met de voorloopige informatiën niet. alleen het opsporen en het tot klaarheid brengen van het bestaan des misdrijfs, maar ook inzonderheid het verzamelen van zoodanige aanwijzingen ten laste van den vermoedelijk schuldige op het oog heeft, omdat juist aanwijzingen noodig' zijn, alvorens een rechtsingang kunne worden verleend, eene vervolging voor de rechtbank plaats moge hebben. Ofschoon nu de strekking der voorloopige informatiën en die dei- gerechtelijke instructie volgens het gemeene recht in eenige opzichten verschillende zijn, komen zij echter beide hierin overeen, dat zij een voorloopig onderzoek bevatten ter voorbereiding van het hoofdonder zoek bij de rechtbank en ter voorkoming, dat eene terechtstelling plaats gi'ijpe, zonder gewichtige bezwaren. Bij gemis aan eenig voorschrift in de Militaire Rechtspleging, wat men onder het korps- of voorloopig onderzoek te verstaan heb- be en de strekking daarvan zij, raadplege men hetgeen het gemeene recht daaromtrent bepaalt. Het behoeft wel geen betoog, dat, na al hetgeen door ons hier boven is ontwikkeld, wij ons geenszins kunnen vereenigen met de meening van den toenmaligen Commandant der 2C Militaire Afdeeling op Java, wanneer deze autoriteit in een soort van circulaire dd. 30 April 1877, tot titel voerend: „Aan Heeren chefs van staven, diensten en korpsen wordt onderstaand schrijven van den afdeelings- comman dant ter kennisse gebracht, met verzoek om opvolging", zijne beschou wing omtrent het begrip van voorloopig en gerechtelijk onderzoek ten beste geeft in deze bewoordingen Het is mij gebleken, dat sommige militaire kommandanten de pro cessen-verbaal van voorloopig onderzoek lieten opmaken, in denzelfden vorm als voor de processen-verbaal van liet geregtelijk onderzoek is aan gegeven, in van der Hout's werk over de militaire regtspleging. Het zij aldus aangeteekend, dat wanneer de klagt tegen eenig per soon tot het krijgsvolk behoorende opgemaakt, de beschuldiging bevat van een misdrijf van dien aard, dat daarin door een krijgsraad, en door niemand anders, uitspraak moet worden gedaan, het schriftelijk voor-

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1884 | | pagina 270