264
zeer groot onrecht. De plaatsing toch in eene gevangenis, waar en on
der welke benaming ook (voorarrest), te ondergaan, is eene berooving
van de vrijheid, die als gevolg van een misdrijf alleen dan rechtma
tig voorkomt, als zij den daaraan schuldigen treft. De Staat is in
zijn recht en vervult jegens zijn burgers een duren plicht, door den
misdadiger de vrijheid te ontnemendie hij misbruikte, maar hij ver
krijgt dat recht geen minuut eerder, vóór dat op wettige wijze het
bewijs van zijn schuld is geleverd. Eerst dan toch wijkt het ver
moeden van onschuld voor het bewijs der schuld. De publieke opi
nie onderscheidt bovendien niet tusschen den ontslagen preventief
en den ontslagen veroordeelden gevangene. Ze plaatst veelal beiden
op ééne lijn. Het onteerende der preventieve hechtenis ligt niet in de
omstandigheid, dat zij preventief, maar in de omstandigheid dat zij
hechtenis is. „Er zal wel een steekje aan los wezenanders had hij
niet gezetenziedaar helaas! het menigwerf oppervlakkig oordeel
van velen. „Men kan immers bij gebrek aan bewijs worden vrij
gesproken]" ziedaar wat er tot vertroosting aan wordt toegevoegd.
Indien nu wrevel het gevolg is van eene al te lichtvaardige overwij-
zing naar den krijgsraad, om reden het bewijs niet volledig geleverd
is, dat men aan eenig misdrijf schuldig zou zijn; indien uit dien wre
vel, ten gevolge van een onrechtvaardig opgelegd voorarrest, een
geest van verzet en insubordinatie voortvloeit, indien daaruit een
werkelijk misdrijf door den vroeger onschuldig preventief gevangene
is bedreven, wat zal hij dan tegen de militaire autoriteiten wel zeggen?
Deze woorden kunnen wij gevoeglijk hem in de mond leggen„Zietik
was een goed oppassend militair en deed behoorlijk mijn dienst in
de compagnie, en dat ik een misdadiger geworden benis uwe schuld.
Spaart mij van uwe quasi belangstellingmaakt het kort met mij,
gij die mij reddeloos hebt verdorven."
Of meent men wellichtdat een militair er een ander privaat be
grip van onrecht op nahoudtwaarvan het verduren hem minder zwaar
valt dan ieder ander burger van den Staat, omdat de zoo hoog ge
roemde discipline hem vaak veel onrecht heeft leeren verduren
Wij hebben reeds vroeger gelegenheid gehad, in dit Tijdschrift aan te
toonen, hoe wenschelijk het zoude zijn, dat niet de commandeerende
officiermaar de wet bepaalde, in welke gevallen de over wij zing naar