267
wordt geconcludeerd, dat het Hof, met ontvangst van het appèl en
verbetering, doch bekrachtiging overigens van het vonnis, den beklaagde
zal schuldig verklaren aan het, zonder daartoe gerechtigd te zijn, be
zitten van niet meer dan één katti bereide opium, niet verkregen
van den opiumpachter binnen het pachtperceel, waar de opium bevon
den werd, voor de eerste maal gepleegd, en dus aan overtreding van
art. 18 en 23 alin. 6 van Staatsblad 1874, Ho. 228, zooals het is
gewijzigd bij Staatsblad 1876, No. 214 en Staatsblad 1879, No. 262,
en overzulks veroordeelen tot 14 dagen tenarbeidstelling aan de pu
blieke werken voor den kost zonder loon, alsmede in de kosten der
appellatoire instantie;
Nog gelezen de namens den geappelleerde op den twee en twintig
sten November 1800 drie en tachtig gediende schriftuur van antwoord
in appèl, waarbij wordt geconcludeerd tot nullitie immers en in elk
geval correctie van het beklaagde vonnis cum expensis ofte tot an
dere
Gezien de verdere stukken van den processe, zoo ter eerste instan
tie als in appèl gediend;
Overwegende, dat de beklaagde, thans geappelleerde, naar aanlei
ding van het navolgende feit voor den krijgsraad heeft terecht gestaan.
Dat hij van B. met verlof naar D. gaande, in laatstgenoemde plaats
in het desbewust bezit is bevonden van eene hoeveelheid bereide en
onbereide opium, niet gekocht of verkregen van den plaatselijk aldaar
tot verkoop bevoegden pachter
Overwegende, dat bij art. 13 Crimineel Wetboek, alinea 2, is be
paald, dat militaire personen wegens alle misdaden en overtredingen,
's Lands lasten, middelen en impositiën te water en te lande betreffende,
onderworpen zijn aan den burgerlijken rechter des competent;
Overwegende, dat het nu wel geen betoog zal behoeven en uit de
jaarlijks vastgestelde begrootingswetten voor Nederlandsch-Indië blijkt,
dat het recht tot het verkoopen van opium in het klein behoort
tot 's Lands middelen (verpachte middelen)
Overwegende, dat dus alle overtredingen van reglementen en
wetsbepalingen ter uitoefening en handhaving van het monopolie (het
verkoopen van opium in het klein), dat de Staat zich van oudsher
in Nederlandsch-Indië als een middel tot verkrijging van inkomsten