301
ijver en plichtsbetrachting aansporen zouden, ten einde dien hoogen
onderofficiersgraad of, wil men, onderluitenantsgraad machtig te worden.
Aan deze onderluitenants zoude een passend logies in de kazernes
en kampementen moeten worden aangewezen, een goed traktement,
stel f 125. 's maands, dienen te worden toegelegd en eindelijk de
functiën in de compagnie moeten worden opgedragenwelke thans
de jongste officier verricht en, wat voortdurend politietoezicht betreft,
die, welke bij het bataljon thans door den adjudant-onderofficier worden
waargenomen. Gerecruteerd uit de allerbeste onderofficieren en niet
tot den rang van onderluitenant bevorderd dan na daartoe een examen
te hebben afgelegd, zoude het aanwezen van zulk eene categorie on
derofficieren, zij het ook met wegvalling van eene luitenantsplaats
bij iedere compagnie, het Leger bepaaldelijk ten goede komen.
De compagniescommandant zoude, voorgelicht door den in de ka
zerne of het kampement verblijf houdenden onderluitenant, voortaan
beter zijne manschappen leeren kennen en aan het bezwaar, dat
de sergeant-majoor veeltijds te veel met schrijfwerk overstelpt is, om
zich als politieman in de chambrée te kunnen doen gelden, zoude
veel zijn te gemoet gekomen, omdat nu voortaan de onderluitenant
bij uitnemendheid voor de politie zoude hebben zorg te dragen.
De door ons gewilde hooge onderofficier zou niet zijn, a la De
Génestet
Zoo'n middelman
"Wat heb je er an?
Zoo'n sukkelaar
Zoo'n modderaar!
maar het palladium der krijgstucht in de compagnie, gedurende
den tijd, dat officieren zich niet in de kazerne bevinden.
De controleur van al het mindere kader in diens dagelijksche dienst-
bezigheden, welke functie telle quelle thans door den sergeant-ma
joor verricht wordt, zou onze onderluitenant als liet ware de schout
of commissaris vau politie moeten zijn, maar ook tevens de voordra
ger van een ieders belangen bij pelotons- en compagniescomman
dant; de goede genius dus voor al wat ijverig en plichtmatig dient;
de kwade genius voor een ieder, die zich herhaaldelijk willens en
wetens strafschuldig maakt.
20