REPETEERGEWEREN.
De Heer Cam bier moge het mij ten goede houden, dat ik, na
hetgeen door mij naar aanleiding van Sita Dewi's opstel werd
geschrevenin geen omstandige beantwoording kan treden van
zijn in N°. 8, jaargang 1883, voorkomend stuk.
Toch kan ik het niet geheel stilzwijgend laten rusten en daardoor
den schijn op mij laden, als zoude de belangstelling, die ik in zoo
hooge mate voor het besproken vraagstuk koester, verflauwd zijn.
Yerre van daarAlleen belangstelling toch was hetdie ons er
toe zette, het opstel van den Heer C. (N°. 12, jaargang 1882) als
eene welkome gelegenheid aan te grijpen, om de door ons gestelde
vraag in dit tijdschrift aan de publieke opinie ter beantwoording
voor te leggen.
Geen neiging tot bedilzucht van des Heeren C.'s meeningen heeft
ons beheerscht of beheerscht onswant zoo gaarne willen wij open
lijk erkennendat de Heer C.ware het alleen op grond van de
jongst door hem bekleede functie, zeker meer vertrouwen in de zaak
van het vraagstuk verdient, dan wij.
Dan ter zake!
Wanneer de invoering van een geweer met gewijzigd (verkleind)
kaliber bij de Zeemacht moeilijkheid zou opleveren, omdat de pa-
troonfabriek te Delft niet voor de vervaardiging van de benoodigde
munitie is ingericht, wat zou het dan batenof al het Koloniale Leger
een geweer met overeenkomstig kaliber bezat?
De patroonfabriek te Soerabaija zou dan noodzakelijk van nieuwe
werktuigen voor de fabriceering van de nieuwe munitie moeten wor
den voorzien. Maar zou dit der Zeemacht ten goede komen?
Zie: Nadere beschouwingen betreffende repeteergeweren; Ind. Mil. Tijdschrift
Ho. 1 yan 1884, bladz. 38. Red.