329
„De toestand van het Nederlandsch-Indische Leger bij het uitbreken van
den Fransch-Duitschen Oorlog in 1870," werd het onderwerp, hoewol
in eenigszins beperkten zin, door mij behandeld. Toen schreef ik o. m.
Kon het Leger met drie bataillons Infanterie vermeerderd worden, 't
zou te wenschen zijn. Onze financieele krachten en gebrek aan man
schappen (1) (men ga enkel na, wat noodig is voor het wapen der Ar
tillerie, waar verbetering van materieel en vermeerdering van personeel
en paarden niet kunnen ontbeerd worden) verzetten zich, naar wij
vreezen, daartegen.
Zou het doel niet te bereiken zijn, zonder uitbreiding der Europeesche
en Inlandsehe werving? Wij achten het scheppen van eene reserve
dringend noodzakelijk. Men zou evenwel moeten breken met de van
jaar tot jaar toenemende zucht tot het optrekken van een muur tusschen
militair en ambtenaar en met de neiging om al wat militair was (Eu
ropeanen zoowel als Inlanders) te weren uit de verschillende takken
van burgerlijken dienst, wilde men slagen.
Indien in eenig land met recht kan gevorderd worden, dat ieder Gou-
vernements-dienaar, wanneer het er op aankomt, niet alleen in staat
zij, om de wapens te dragen, maar ook om ze met vrucht te kunnen
aanwenden, dan voorzeker is het in onze O. I. bezittingen, waar eenige
duizende overheerschers staan tegenover bijna evenveel millioenen over-
heerschten; in zulk een toestand mag met allen grond van ieder amb
tenaar geëischt worden, dat hij in staat zij, de Regeering en daar
mede ook zijne eigene positie, zoomede het leven en de eigendommen
van de zijnen te verdedigen.
In 1864 werd een Koninklijk besluit uitgevaardigd, waarbij werden
vastgesteld de voorwaarden, aan welke moot worden voldaan, om door den
Gouverneur-Generaal te kunnen worden benoemd tot O. I. ambtenaar.
Zou het niet wenschelijk zijn, bij die voorwaarden te voegen, dat voor-
loopig bijv. 1/4 gedeelte en na verloop van eenigen tijd allen, die tot
ambtenaren wenschen benoemd te worden, vallende in de termen van art.
6 van genoemd Koninklijk besluit, wanneer zij niet bij militair genees
kundig certificaat volstrekt ongeschikt waren verklaard voor den militairen
dienst, om benoembaar te zijn, een zeker aantal jaren (stel: zes) zouden
moeten hebben doorgebracht in de gelederen van het Leger en dat zij,
die twaalf dienstjaren telden en door dienstijver, goed gedrag en blijken
(1) l)e Heer Van der Kruk wenschte boven alles, versterking van liet Neder-
landsche element in het Leger.