330
van geschiktheid [het afgelegd examen voor sergeant-majoor] zich die
belooning hadden waardig gemaakt, in de eerste plaats en zonder verder
examen, voor zulke mindere betrekkingen in aanmerking zouden komen?
Zou het tevens niet wen schel ijk zijn, te bepalen, dat de ambtenaar, die
in den vervolge benoemd werd, bedoeld hij de artt. 3, 4 en 7 van gezegd
besluit, alvorens in dienst gesteld te worden, op de wijze der Pruisische
eenjarigen, gedurende zeker tijdsbestek (steléén jaar) verplicht zou zijn,
plaats té nemen in de gelederen van het O. I. Leger, om eene opleiding
te ontvangen, die hem geschikt maakt, om in geval van nood op te tre
den als officier bij de schutterijen, barisans, pradjoerits enz.?
Zou het tevens niet wenschelijk zijn, dergelijke voorwaarden vast te
stellen voor alle Inlanders, die wenschen benoemd te worden tot onder
geschikte betrekkingen bij de verschillende bureaux, het boschwezen, de
politie, de pakhuizen, de posterijen, de in- en uitgaande rechten enz.?
Wij zijn van meening, dat, werd tot zoodanigen maatregel, des noods
met weglating van eenige der thans voor het examen No. 4 genoemde
vakken, besloten; werd het invoeren van die maatregelen, zoowel in Ne
derland als in Indië algemeen bekend gemaakt, zich spoedig vele fatsoen
lijke jongelieden voor den Indischen militairen dienst zouden verbinden (1)
en het gehalte van het Leger oneindig beter zou wordende wer
ving in Europa zou daardoor meer dan door trompetgeschal en brochu
res van het Nut bevorderd worden, waarvan de Heer v. d. K. spreekt; de
sterkte van het Leger zou toenemen een hechte band tusschen het militair
en burgerlijk element zou worden gelegd (2) en eindelijk zou eene reserve
(L »Wij wijzen onder anderen op de Inlandsche kinderen, waarvan slechts weinigen
zouden achterblijven."
(2) Zou de ongelukkige tweespalt tusschen 't militair en 't civiel gezag, tusschen
ambtenaren en officieren, in Atjeli zijn ontstaan, wanneer beide categorieën van Lands*
dienaren waren verbonden geweest door den band van vroegere kameraadschap?
De afscheiding tusschen civiel en militair bestond onder de O. I. Compagnie veel
minder dan thans. Men had toen politieke en commercieele, kerkelijke en militaire
dienaren. De militaire dienaren waren soms ook burgerlijke, politieke en commer
cieele dienaren, en eerst in later tijd werden de mannen van den degen en de „pen"
eenigszins duidelijker onderscheiden. Die eenmaal tot majoor opgeklommen was,
mocht niet meer tot eene politieke bediening worden geëmploieerd evenwel werd het
hoofd der militie, de brigadier Simon de Sandel Roij, in 1800 geassumeerd lid der
Regeering, met den titel „Edellieer" en niet meer „Manhafte heer". De comman
danten te Tangeran (kapitein) en aan de Qual (vaandrig) waren tegelijk suikermole
naars. De commandant te Buitenzorg (korporaal of sergeant) was tegelijk koffie-
ontvanger en afleveraar. De kapitein-luitenant Harriscommandant te Banjoewangie