litaire opleiding in de gelederen van het Leger genoten (1). Yan de schutterijen is derhalve, in geval van een aanval van eeuen buitenlandschen vijandniet veel te verwachten en evenmin van de barisans van Madoera, welke laatste de bekwame schrijver in De Indische Gids van Augustus 1883 (2) dau ook ten rechte wil doen vervangen, door het aantal bataljons van het Leger met een paar te versterken. Oneindig meer nut dan van schutterijen en barisans zou kunnen worden getrokken van vrijwilliger-bataljonssamengesteld uit Indo- Europeanen. Dat ik er een voorstander van ben blijkt o. a. uit het slot van een artikel in het Bataviaascli Handelsblad No. 199 van 1876. Daar schreef ik. „De organisatie der tweede expeditie tegen Atjeh zondigde nu in hare basisomdatondanks de lessen der Indische krijgsgeschiedeniste vrijgevig werd gebruik gemaakt van het Europeesche element. De dure ondervinding, daardoor opgedaan levert almede een motief voor de oprichting vau een korps, samen gesteld uit afstammelingen van Europeanen." (3) Maar (dit bezwaar rees kort geleden bij mij op), om hazepeper te maken moet men een haas hebben. Ga ik nu na, dat van de 33740 Europeanen op Java en Madoera, volgens het Koloniaal Verslag van 1883, slechts 26758, en van de 7933 Europeanen in de Buitenbezittingen slechts 6331 in Nederlandsch-Indië geboren zijn; dat vau het totaal der (1) De niet hooge dunk, dien ik in 1871 van de barisans had, is in 1873 en latei- gebleken volkomen juist te zijn. Op den 17en April 1873, toen ons échec te Atjeh nog niet te Batavia bekend was, maar hier allerlei verhalen omtrent de uitmuntende militaire hoedanigheden, door die troepen aan den dag gelegd, in omloop waren, schreef ik: „Niet minder wekte het de bevreemding van sommigen, de hulptroepen van Madoera, die bij de in de laatste 25 jaren uitgeruste expeditiën nooit meer dan 350 man bedroegen, thans plotseling tot 800 man te zien opgevoerd. Volgens mijne wijze van zien gaat het niet aan, die troepen, hoe voortreffelijk in den laatsten tijd hunne instructie ook moge geweest zijn" (dit werd beweerd) „op eene lijn te stellen met die van het Leger". (Zie Nieuwe Militaire Spectator 1873, bladz. 495). (2) De Madoereesche hulptroepen van het Indische Leger. (3) Afstammelingen van Europeanen. Niet kleurling-bataljons en ook niet sinjo- bataljons. Onderscheid naarmate van de kleur, of de opvoeding in of buiten In- dië, komt niet te pas. Voor de wet zijn alle ingezetenen van Nederlandsch-Indië gelijk.

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1884 | | pagina 346