338 geen hooger aantal worden gerekend dan 200 per jaar. Stelt men nu den diensttijd op drie jaren, dan zou men hoogstens één militie bataljon kunnen vormendat echter zeker niet sterker dan 500 man zou kunnen zijnomdat eukele categorieën van dienstplichtigen met een korteren, hoogstens éénjarigen diensttijd zouden moeten kunnen volstaan. Dat bataljon zou echter den grondslag kunnen vormen voor eene reserve, die in staat zou stellen, om in tijden van gevaar het Leger met minstens nog één bataljon geoefende Indo-Europeanen van gelijke sterkte te vermeerderen. Te verwerpen zou dat contingent, hoe klein ookniet zijn. Onschatbare diensten zouden er van kunnen worden getrokken. Aan de algemeene ontwikkeling en beschaving der mindere klassen van Indo-Europeanen zou het kunnen worden dienstbaar gemaakt, door gedurende den actieven diensttijd be hoorlijk lager onderwijs te doen geven. Het staande Leger zou er bij kunnen winnen, door aan hen, die zich na afloop van hunnen diensttijd daarbij wilden verbinden bijzondere voordeelen te verze keren; b. v. b. na verloop van zekeren tijd, bij goed gedrag, stellige plaatsing in 's Lands burgerlijken dienst, of bij een op te richten korps marechaussee. Haar eene reserve, voldoende voor de van jaar tot jaar toenemende behoefte aan vermeerdering onzer strijdkrach ten zou er niet door worden verkregen. De opgegeven cijfers staven dit voldoende. Men moet meer hebben. Waarom geene Inlandsche militie? Verdeeld in twee klassen, dienstdoende en rustende, zooals in Nederland de schutterijen. De eerste op plaatsen, waar garnizoen is; de andere in het binnenland. In De Locomotief van 28 en 29 Mei en 30 Juni 1880 verscheen omtrent eene dergelijke militie een belangrijk opstel, wel waard om te worden gelezen. Rekenende op slechts '/2 °/0 der bevolking, zou het jaarlijks contingent alleen op de drie hoofdplaatsen van Java ruim 1100 hoofden, de sterkte van ongeveer 2 bataljons, kunnen bedragen. Waarschijnlijk zou met een verplichten diensttijd van b. v. b. zes maanden, in dat gedeelte van 't jaar, dat bij den land bouw het minst handen noodig zijn, kunnen worden volstaan. Daar na nog minstens één jaar wekelijksche en vervolgens nog b. v. b. I J jaar lldaagsche oefeningen, met zooveel mogelijk kader van het Leger,

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1884 | | pagina 349