DE INLANDSCHE MILITAIREN EN HET KONINKLIJK
BESLUIT TAN 18 OCTOBER 1882, No. 26
(INDISCH STAATSBLAD No. 54).
Geachte Redacteur
In het eerste nummer van den loopenden jaargang van ons tijd
schrift komt, op bladz. 14, in het slot eener noot, de zinsnede voor,
dat in ons Leger het militaire recht niet door allen voldoende be
oefend wordt. Ik twijfel dus niet, of het zal U zeer aangenaam
zijn, om, door de opname eener U hierbij toegezonden hoogst be
langrijke studie over een gedeelte van dit recht, hen allen, die nog
niet het voordeel hadden, deze juridische beschouwingen over de in
ons strafrecht gebrachte verbeteringen in het Indisch Weekblad
van het Regt (1) te lezen, met de kennis daarvan te verrijken.
De hooggeachte schrijver, die ons daartoe, op verzoek, zijn geschrift
wel heeft willen afstaan, behandelt daarin het Koninklijk besluit
van 13 October 1882, opgenomen in Indisch Staatsblad 1883, No. 54.
Hoewel, daar het geschrift voor zich zelf spreekt, alle lof over
bodig geacht mag worden, kunnen wij als militair toch niet na
laten, het nobele en geheel belanglooze streven van dezen kundi-
gen rechtsgeleerde volmondig toe te juichen; te meer, daar het uit
vaardigen van in Nederland voor Indië, blijkbaar zonder eenige be
kendheid met of regard op de geheel exceptioneele toestanden, pas
klaar gemaakte wetten, die, hoogst gebrekkig als zij zijn, aan al
onze auditeurs en krijgsraden tal van moeilijkheden berokkenen en,
door het onthouden der voordeelen van het appèl aan in confessie
zijnden (zie regeling en ingang van den straftijd), het zoo afkeu
renswaardige premiestelsel op het liegen souteneeren, zeer zeker
afkeuring verdient.
(1) Zie de Nos, 1075 en 1076.