346 waar het Indische Leger voor de schande, dat zijn gelederen zijn open gesteld voor hen, die tot het uitschot der maatschappij zijn gerekend, en die, omdat zij het kleed der misdadigers gedragen hebben, onwaardig geacht moeten worden, zich weder in de uniform van een militair te vertoonen Een drietal dagen later bevatte hetzelfde dagblad onder den titel„Een troostwoord tot het leger," een antwoord aan Koelo Sampejan, onder teekend Judex Civilis. De schrijver van het troostwoord begon met zijn sympathie te betuigen voor Koelo Sampejan, wiens krachtig ontwikkeld eergevoel hem een gelukkig verschijnsel dacht en met toe te geven dat, hoezeer het de vraag kon zijn of dit gevoel van eer zich op de beste wijze openbaarde door verachting van veroordeelden, die hun straf onder gaan en daarmede voor hun vergrijp geboet hebben, Koeloe Sampejan's zienswijze, „die in normale omstandigheden een vooroordeel zijn zou", hem niet euvel te duiden was „zoolang het strafstelsel onzer wetgeving voor Inlanders niet beter waarborgen oplevert, dat de ondergane straf den ver oordeelde ten goede in plaats van ten kwade kome". Doch voor het overige oordeelde Judex Civilis, dat Koelo Sampejan de zaken te donker had ingezien. Naar zijne meening was door de invoering van het Ko ninklijk besluit, opgenomen in Stbl. 1883, No. 54, voor Inlandsche militai ren de noodzakelijkheid niet geboren, gewezen dwangarbeiders als kame raden aan hun zijde te dulden. Immers, zoo redeneerde hij, volgens art. 1 van het Koninklijk besluit geldt wel als algemeene regel, dat, ook op de aan de militaire jurisdictie onderworpen personen, de bepalingen van het gemeene strafrecht toepasselijk zijn, doch altijd „behoudens de uit zonderingen bij algemeene verordening' vastgesteld." Tot die uitzonde ringen behooren in de eerste plaats de niet ingetrokken bepalingen van het C. W. L. en hieronder ook art. 21 „Wanneer eenig militair een burgerlijk delict mocht hebben gepleegd, waarop een straf gesteld is, welke hem naar militaire grondbeginselen zou ongeschikt makenom verder in de militaire dienst te blijvenzal de militaire rechter gehouden zijnom, boven de straf op de burgelijke mis daad gesteld, hem van den militairen stand vooraf vervallen te verklaren." Het moge vreemd schijnen, gaat Judex Civilis voort, dat deze bepaling niet is ingetrokken, het is er niet minder waar om. Art. 20 van het Koninklijk besluit zegt „De artt. 16, 18, 26 en 2952 van het Crimineel Wetboek voor het Krijgsvolk te lande zijn voor Nederlandsch-Indië afgeschaft." „De wetgever heeft derhalve art. 21 C. W. L. niet afgeschaft en, daar

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1884 | | pagina 357