347
nu dit artikel naast art. 2 van het Kon. besl. wel een eenigszins vreemd
figuur maakt, doch daarmede volstrekt niet in strijd is, is de toepassing
er van plicht."
Op dezen grond betoogt Judex Civilis, dat als Koelo Sampejan's offi
cieren „die tevens (zijne) rechters zijn", inderdaad met hem overeenstem
men omtrent het voor den militair onteerend karakter der straf van
dwangarbeid, een ieder, die tot die straf wordt veroordeeld, vooraf moet
worden vervallen verklaard van den militairen stand en op die wijze geen
gewezen dwangarbeiders ooit in de gelederen zullen behoeven te ver
schijnen.
Dat die straf den militair ongeschikt maakt langer in dienst te blijven,
zou beweert Judex Civilis van 1850 af de vaste jurisprudentie van
het Hoog Militair Gerechtshof van Ned. Indië zijn geweest, een jurispru
dentie, in welke naar schrijvers meening door de nieuwe bepalingen geen
verandering kan zijn gebracht.
Judex Civilis geeft toe, dat het opvolgen dezer zienswijze aanleiding
kan geven tot hardheid, doch hij meent dat dit geen reden zijn mag, de
wet toe te passen, zooals men haar begrijpt. „Bovendien", zoo eindigt
hij, „de wet, zooals ik haar uitleg, moge wat hard zijn, de eer van het
Leger, voor welke gij zoo moedig zijt opgetreden, blijft door haar on
geschonden.
„Hier zal, zooals immer, het belang van enkelen voor het algemeen
belang moeten wijken en, hoe stipter uwe officieren zich houden aan het
beginsel van art. 21 C. W. L., hoe meedoogenloozer zij hem, die tot
een naar militaire grondbeginselen voor den dienst ongeschikt makende
straf veroordeeld is, vervallen verklaren van den militairen stand, hoe
eerder de overheid, die er prijs op stelt goede soldaten in het leger te
behouden, er toe komen zal, de bepaling, die zij te kwader ure introk,
weder in het leven te roepen
„„Dat Inlandsche militairen, ook wegens burgerlijke misdrijven kunnen
verwezen worden tot de straf van detentie"".
De redactie van de Locomotief achtte de zaak van genoegzaam belang
om er in het mail-overzicht van 20 October eenige regelen aan te wijden.
Voor het eerst werd daarbij de onder de Inlandsche militairen heerschende
ontevredenheid in een rechtstreeksch verband gebracht met hot bewuste
Koninklijk besluit, volgens hetwelk, zooals de redactie het uitdrukte, „In
landsche militairen, die zich aan zekere misdrijven schuldig maken, voor
den civielen rechter moeten verschijnen" om na expiratie van hun straf
tijd weder bij het Leger te worden teruggeplaatst, „zoodat daarin nu zelfs