351
het nadeel ook zij veroordeeld zijn, vervallen te verklaren van den mi
litairen stand." In Nederland zegt de schrijver heeft men sedert 1820
inderdaad als beginsel aangenomen, dat alle soorten van diefstal noodza
kelijk vervallen verklaring van den militairen stand vorderen. Niet aldus
in N. Indië. Judex Civilis dwaalt, wanneer hij meent dat sinds 1850 als
vaste jurisprudentie van het Hoog Militair Gerechtshof van N. Indië
heeft gegolden, dat de straf van dwangarbeid buiten den ketting een ver
vallen verklaring van den militairen stand noodzakelijk vordert. „Im
mers, sinds het besluit van 11 Januari 1857, No. 36 (Stb. No. 3), is steeds
de straf van detentie toegepast, zoo dikwijls inlandsche militairen wegens
burgerlijke misdrijven tot dwangarbeid buiten den ketting werden verwe
zen. Thans is gemeld besluit afgeschaft en heeft het H. M. G. nog kor
telings bij verscheidene setentiën en arresten inlandsche militairen tot de
straf van dwangarbeid buiten den ketting en ten arbeid stelling aan den
publieken weg veroordeeld, zonder vervallen verklaring van den militairen
stand, dien zij bekleedden, te bevelen." De schrijver gaat nog verder en
beweert, dat hem niet een sententie of arrest bekend is, waarbij een militair
wegens eenvoudigen diefstal veroordeeld, wèl is vervallen verklaard van den
militairen stand. Dit zou dan ook met het oog op het gehalte van het
Nederlandsch-Indische Leger niet mogelijk zijn, daar men dan in korten
tijd het leger beneden de 50°/0 zoude zien verminderen!
Aan het slot zijner verhandeling vestigt Judex Militaris nog eens de
aandacht op het „wanbegrip" als zouden militairen er een ander en beter
ontwikkeld eergevoel op nahouden dan niet-militairen. In alle standen
der maatschappij, militair of niet militair, komen personen voor, behebt
met goede en met minder goede hoedanigheden.
„Wij achten" zoo eindigt hij, „een ieder even hoog in de maatschappij,
mits hij in de eerste plaats zijn roeping als mensch begrijpe en die wete
te vervullen.
„Doen zich hinderpalen voor, die ons aller geestesontwikkeling en vere
deling tegenwerken, dan staan wij, van welke maatschappelijke positie
ook, als één man op en trekken ten strijde voor het algemeen welzijn,
om den gemeensehappelijken vijand te bekampen; doch geen gejammer of
noodkreten over ondervonden krenking van een lijzonder eergevoeldat
voor sommige individuen kwetsend (1) zoude zijn, maar dat, nader be
schouwd, althans in onzen tijd geen andere reden heeft van bestaan dan
om als een reliquie in een Panopticum onder een stolp te worden opge
borgen.''''
(1) Moet zeker zijn: „kwetsbaar."