354 klinkende termen als „het wegjagen als een eerloozen schelm," „slagen", „het afnemen der kokarde," hetzij als hoofd-, hetzij als bijkomende straf fen, zijn voor goed uit de rij verdwenen. Dit alles geldt de militaire straffen; ingeval militairen zich schuldig maken aan gemeene misdrijven, worden op hen ook de straffen van het gemeene recht toegepast. Dit beginsel, het werd èn door Judex Militaris èn door Judex Civilis opgemerkt, was reeds nedergelegd in art. 13 C. AV. L. en in dat opzicht heeft het Koninklijk besluit dus niets nieuws verkondigd. Evenwel, al bestond dit beginsel derhalve reeds van de invoering van het C. AV. L. in deze gewesten af, in 1857 werd daaraan, voor zooveel de inlandsche militairen aanging, belangrijk gederogeerd. Het staatsblad van dat jaar bevatte onder N°. 3 een Koninklijk besluit van 5 September 1856, waarbij bepaald werd „dat inlandsche militairen, ook wegens bur gerlijke misdrijven, (zouden) kunnen verwezen worden tot de straf van detentie." Zeer fraai was de redactie dezer bepaling niet. Naar de letter genomen, gaf zij den rechter de bevoegdheid, ieder inlandsch militair voor welk mis drijf ook bij het gemeene recht voorzien, de straf van detentie voor een onbepaalden tijd op te leggen. Nochtans werd hare bedoeling door de practijk gevat en door de krijgsraden in den regel de straf van dwang arbeid buiten den ketting vervangen door detentie voor gelijken duur. De reden van het tot stand komen dezer bepaling, zoomede die van de toepassing er aan gegeven, was duidelijk. Bij sententie definitief dd. 5 April 1850 had het H. M. G. v. N. I. beslist: „dat de veroordeeling van eenen inlandschen militair tot de straf van dwangarbeid buiten den ketting deszelfs vervallen verklaring van den militairen stand tengevolge heeft" en wel op dezen grond „dat deze straf eene dusdanige is, welke den ver oordeelden militair, naar militaire grondbeginselenongeschikt maakt om verder in militairen dienst te blijven." Het opperrechterlijk college had dus het oog op art. 21 C. AV. L. Daar nu echter de straf van dwangarbeid buiten den ketting in het strafstelsel voor inlanders de plaats innam van de gevangenisstraf in dat voor Europeanen en derhalve be dreigd werd tegen verschillende misdrijven, die veel voorkomen, doch vol strekt den delinquent niet stempelen tot iemand, onwaardig langer in de gelederen te dienen, bijv. moedwillige verwonding, wederspannigheid enz., was men wel genoodzaakt naar een middel om te zien, het opleggen dier straf te beperken, wilde men niet een aantal nog bruikbare individuen uit het leger verwijderd zien. Alen deed dit op de wijze hierboven om-

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1884 | | pagina 365