356 militairen bijeen zijn, veelal buiten plaatsen, waar rechterlijke autoriteiten bescheiden zijn. Onder die militairen zullen er zijn die misdrijven, uit den aard der zaak nagenoeg uitsluitend militaire, plegen, misdrijven die juist in zoodanige omstandigheden dubbel strafwaardig zijn en, om het gevaar der besmetting, eene spoedige berechting vereischen. Er zijn dus rechters noodigmaar niet dezulken, die nimmer recht gesproken hebben en wien dus het werk kwalijk afgaat, maar geoefende personen, bekend met de procedure en de wet. Dit is de reden, om welke ik, ook in een beschaafden staat, de recht spraak door militairen, over militairen, die zich aan militaire misdrijven schuldig maken, zou willen behouden. Doch voor het overige zie ik noch het nut noch het onvermijdelijke der bijzondere rechtspraak in. Geldt dit alles voor een normalen staat, een als Nederland bijvoorbeeld, hoe geheel anders moet het gesteld zijn in koloniën als de onze met een leger als het Indische Hier geen rijk, dat door zich zelf wordt bestuurd, voor welks belangen wordt gewaakt door een aantal in het volk wortelende machten, die op de schoonste wijze samenwerken en elkander in evenwicht houden. Hier geen uit de natie voortgekomen leger, geen weerbare macht van landskinderen, die het dragen der wapenen vtot handhaving der onafhan kelijkheid van den staat en tot beveiliging van zijn grondgebied'''' als een heilige plicht, als een hooge eer beschouwen. Neen, een hybridische maatschappij, in welke een overheerscht en een overheerschend element valt op te merken, van welke het eerste het laatste wel bestuurt in het belang des algemeens, maar volgens de wijze waarop de kleine minderheid, niet de groote meerderheid dit belang be grijpt. De uitvoering van den staatswil, berustend enkel en alleen op de veronderstelde volgzaamheid der menigte en, waar deze mocht ontbreken, op dwang. Een leger, niet in de eerste plaats om de onafhankelijkheid van den Staat te bewaren of om het grondgebied te beschermen, maar om de uitspraken van den staatswil kracht bij te zetten. En, om de tegenstelling volmaakt te doen zijn, dat leger zelf, een amalgama van natiënNederlanders, vreemdelingen en een bonte mengeling van indische landzaten. Kan het verwonderen dat, bij zoo veel verschil in toestanden, overeen stemming in de wetten, die hen moeten beheerschen, noodzakelijk tot ver keerde uitkomsten leiden zal? Het inlandsch element in ons koloniaal leger is het talrijkst en uit een politiek oogpunt zeer merkwaardig. Zooals ik reeds deed opmerken, staat

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1884 | | pagina 367