358 willen blootstellen, wel verplicht met de wolven mede te huilen. Op die wijze is ongetwijfeld het verschijnsel te verklaren, dat de dwang arbeiders („kettinggangers" zooals de verkeerde, verachtelijke term luidt), in de oogen des publieks niet anders zijn dan eene bende van onverbe terlijke paria's, die, terend op het geld der belastingschuldigen, hun mis drijven boeten door met een onbeschaamd gelaat een lui leven te leiden. Zeer zeker heeft de bekendheid met den feitelijken toestand de militaire rechters er toe gebracht, de straf van dwangarbeid te verklaren voor een zoodanige die den militair ongeschikt maakt om verder in militairen dienst te blijven. Met moeite zoo zullen zij geredeneerd hebbentrachten wij onze soldaten te leeren, dat orde en regel, gehoorzaamheid, subordi natie en discipline de ziel zijn van het leger en wij zouden juist hen, die getoond hebben het vereischte van orde en regel nog niet te begrijpen, bij wijze van straf in aanraking brengen met personen, onder welke liet. verzaken van alle tucht juist tot de hoogste eer wordt gerekend? Neen, iemand die onder hen is geweest, zal een gevaarlijk element zijn geworden voor het leger; hij is ongeschikt langer in dienst te blijven. Ook uit een politiek oogpunt valt voor deze redeneering veel te zeggen. Men kan verzekerd zijn, dat de gesprekken, die tusschen dwangarbeiders gevoerd worden, in den regel een alles behalve gouvernementeelen geest ade men. Tot de verdiensten, op welke een toongevend inlandsch gestrafte aanspraak maakt, behoort ongetwijfeld een innige verachting voor het Nederlandsch bestuur. En aan den gevaarlijken invloed van dien damp kring zou men inlandsche militairen blootstellen, wien, zooals hier boven betoogd werd, met talent en overleg moet worden ingeprent, in de be slissende ure de zaak van het Gouvernement te verdedigen, desnoods tegen eigen landgenooten Men zou op die wijze zijn eigen streven tegenwerken en de kans loopen, dat de slechte geest, in enkelen gevaren, als een be smettelijke ziekte velen aantastte Maar zoo zal Judex Militaris mij te gemoet voeren ingevolge de circulaire van den Directeur van Justitie van 22 April 1872, N°. 1069, zal de vermenging der gestrafte militairen met burgerlijke gestraften niet kunnen worden voorkomen. Ik doe opmerken dat deze circulaire, die niets dan het persoonlijk in zicht van een Departementschef inhoudt, voor de krijgsraden hoegenaamd geen bindende kracht heeft en deze zullen voortgaan den dwangarbeid te beschouwen, zooals deze straf in het algemeen zich aan hen vertoont. Doch bovendien, gevoelt de kundige schrijver van „Een militair wanbe grip" niet, dat hij, door van gemelde circulaire met zekere ingenomenheid

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1884 | | pagina 369