359 - melding te maken, zelf het meest vernietigend vonnis strijkt over de straf van dwangarbeid te ondergaan door militairen? Waar een straf zoo slecht kan worden toegepast op een geheele categorie van personen, dat men voor dezen een exceptioneelen toestand in het leven roepen moet, waarbij de typische elementen der straf vervallen, daar is het onbruikbare dier straf voor die personen van zelf betvezen. En is het dan niet beter die personen, inlandsehe militairen, gedurende hun straftijd te laten staan onder een nog verscherpte militaire discipline, dan hen werkzaam te stel len, ja, binnen de muren eener gevangenis, doch zeker niet onderworpen aan een tucht, die in strengheid en rechtvaardigheid met de militaire kan vergeleken worden en stellig toch niet verheven boven alle invloeden, die hun later terugtreden tot de gelederen minder wenschelijk kunnen maken. De feitelijke toestanden, zeide ik, zullen de militaire rechters genoopt hebben, aan de straf van dwangarbeid incapaciteit te verbinden. De wet gever zocht de gevolgen dezer opvatting te beperken door bij het Konink lijk besluit van 4 September 1856 te bepalen, dat de inlandsehe militai ren wegens burgerlijke misdrijven zouden kunnen worden verwezen tot de straf van detentie. Een gevolg hiervan was dat de krijgsraden alleen dan dwangarbeid oplegden, wanneer het hun wenschelijk voorkwam dat de veroordeelde tevens werd vervallen verklaard. Zes en twintig jaren is dit Koninklijk besluit toegepast. Het kan niet anders, of deze omstandigheid heeft krachtig moeten medewerken, den gewenschten afstand tusschen het inlandsehe element in het leger en de inlandsehe maatschappij te bewaren. Vau lieverlede zijn de inlandsehe militairen zoo vertrouwd geraakt met de gedachte, dat alleen hij dwang arbeid mag verrichten, die om smadelijke redenen van den militairen stand is vervallen verklaard, dat zij thans, nu, naar de opvatting die sommige rechters van de gewijzigde wet hebben, niet-vervallen verklaar den militairen dwangarbeid (onder welken vorm dan ook) wordt opge legd, zij dit beschouwen als een onverdiende smaad, het leger aange daan. Uit dat oogpunt gezien, moet de ontevredenheid, die in het begin van October jl. onder de Boegineesche militairen te Semarang heerschte, als een heugelijk verschijnsel worden aangemerkt. Zij toont aan, dat die militairen zich niet langer als inlandersmaar als soldaten d. z. gouver nementsdienaren beschouwen. Redenen van eigenbelang, hierin bestaande, dat de militaire straf op hen minder zou drukken dan de burgerlijke, kunnen hierbij niet in het spel zijn geweest. Immers „het arbeiden aan de publieke werken voor den kost zonder loon", vooral wanneer deze straf

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1884 | | pagina 370