364 bij het uitspreken dier straf worden vervallen verklaard van den stand, dien zij bekleeden, en op die wijze zal het leger zich menig soldaat zien ontvallen, die, schoon hij al eens kennis maakte met de strafwet, toch nog niet alle aanspraak op den naam van een goed militair verbeurd had. De oplossing van dit alternatief hangt in de eerste plaats hiervan af of art. 21 C. W. L. nog bestaat. Judex Civilis heeft het beweerd en ik doe al dadelijk opmerken, dat zijne bewering tot op heden doorniemand, ook niet door Judex Militaris is tegengesproken. Het komt mij dan ook voor, dat er tegen zijne redeneering niet veel te zeggen valt. Toen ikdestijds auditeur-militair bjj den krijgsraad te Amboinaart. 20 van Stbl. 1883, N°. 54, voor de eerste maal las, viel mij dadelijk het verschil op tusschen deze bepaling en art. 20 van de overigens in hoofdzaak trouw nagevolgde wet van 14 November 1879 (Nederl. Stbl. N°. 191), houdende voor Nederland geldende wijzigingen in het C. W. L. Het Nederlandsche art. 20 luidt aldus: „De artikelen 16 en 1852 van het Crimineel "Wetboek voor het krijgs volk te lande zijn afgeschaft." Mijne eerste gedachte was of er ook misschien een drukfout in het Indische artikel 20 zou zijn geslopen en ik sloeg de Javasche Courant van 13 Februari 1883, N°. 13, op, om na te zien of de in dat blad voorko mende tekst van het Koninklijk besluit anders luidde. Echter vond ik volkomen overeenstemming met het Staatsblad. Ook in de Algemeene Order van 1883, N°. 13, die ik later raadpleegde, staat art. 20 te lezen als in de officieele courant en in het Staatsblad. De gedachte aan een drukfout (een vrij onvergefelijke zou het bovendien geweest zijn, daar het „to be or not to be" van belangrijke beginselen er mede gemoeid was) moest dus worden opgegeven. Leest men nu art. 20 der nieuwe bepalingen, zooals het in het Staats blad en twee andere officieele uitgaven voorkomt, dan kan niet de minste twijfel bestaan of art. 21 C. W. L. is niet afgeschaft. Iiet is met dit artikel zooals Judex Civilis terecht heeft opgemerkt: het maakt naast art. 2 van het Koninklijk besluit wel een eenigszins vreemd figuur, maar het is daarmede volstrekt niet in strijd. Art. 21 C. W. L. bevat de bepaling, dat de militaire rechter de ver vallen verklaring van een veroordeelden militair zal uitspreken, indien hij meent, dat .de opgelegde straf den militair qua talis ongeschikt maakt voor den dienst. Art. 2 der nieuwe bepalingen behelst: a. de gevallen, in welke de mi litaire rechter vervallen verklaring moet uitspreken; b. die, in welke hij

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1884 | | pagina 375