369 Natuurlijk zou het nemen van een dergelijk besluit gepaard moeten gaan met een intrekking van art. 22 al. 3 der nieuwe bepalingen, voor zoover dit voorschrijft, dat de straf van militaire gevangenis voor minder dan vijf jaren, opgelegd aan inlandsche militairen, door dezen wordt ondergaan als dwangarbeid buiten den ketting. Het is inderdaad niet in te zien, om welke reden ook inlandsche militairen die straf niet zouden ondergaan in het militaire huis van arrest te Se'marang, in afwachting van eene militaire strafgevangenis als wordt bedoeld bij art. 7. Op deze militaire gevangenisstraf, die alleen voor een bij het gemeene recht voorgeschreven straf in de plaats treedtzou het bepaalde bij art. 7 al. 4 nooit van toepassing kunnen zijn. Art. 2 al. 2 zou hier van kracht blijven en geheel aan de behoefte voldoen. Is het Koninklijk besluit van 1856 op die wijze als een Feniks uit zijn asch verrezen, dan zal er zeker niemand zijn, die bezwaar maakt tegen de intrekking van art. 21 C. W. L., zij het door eene hernieuwde afkondiging van het Koninklijk besluit van 13 October 1882, N 26, in geldigen vorm en zonder fouten. Semarang, December 1883. C. Th. YAN DEVENTER.

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1884 | | pagina 380