372
Staf F. C. E. Meijer, en de Commandant van liet rechter-half
3e Bat. Inf., genoemde Majoor Diepenheim, maakt er melding
van in zijn rapport, waarin o. m. het volgende voorkomt:
„Den anderen morgen (8 Maart 1876) kreeg ik van den Overste
„Meijer de opdracht, met de colonne eene verkenning te maken
„naar Biloelen tusschen Kajoe-Lë en Atoé een geschikt punt te zoeken
„voor eene versterking. Kapitein Meijer der opname werd mij als
„stafofficier toegevoegd, ook met het oog op het kiezen van genoemd
„punt.
„Na afloop der verkenning keerde ik met mijne colonne naar Lam-
„baroe terug. Een geschikt punt voor onze vestiging tusschen Kajoe-
„Lë en Atoë was gevonden, en aan den Overste M e ij er opgegeven."
In verband met het bovenstaande, vind ik nu ook nog in mijne
aanteekeningen op 9 Maart 1876 het volgende:
„Zoodra de post Lambaroe voltooid is, zal tusschen Atoë en Kajoe-
„Lë nog een post worden opgericht op de plaats, bij den Majoor
„Visser bekend. Eene compagnie van het 6e Bat. Inf., thans nog
„te Atoë, zal dan later bestemd worden, om dien nieuwen post te
„bezetten."
De bovenaangehaalde opdracht aan den Majoor Diepenheim en
Kapitein M e ij e r is voor zoover ik kan nagaanniet schriftelijk
geweestevenmin heb ik andere schriftelijke rapporten ontvangen van
den uitslag der opdracht dan diewelke boven door mij zijn aange
haald en ik wensch mij dan ook tot rechtvaardiging van hetgeen
ik schreef op bladz. 9 en 150 van mijn boek, met betrekking tot
de keuze van het terrein voor den op te richten post Atoë-Noord,
alleen te beroepen op mijne aanteekeningenwaaruit ik later bij het
opmaken der rapporten de gevolgtrekking heb gemaakt, dat den
Majoor Visser, vóór de oprichting van den posthet door den Majoor
Diepenheim en Kapitein Meijer uitgekozen punt, op de eene
of andere wijzewas bekend gemaakten wel door den persoon zeiven
aan wien in hoofdzaak het onderzoek was opgedragen.
In zijn aan mij gericht schrijven ontkent de Luitenant-Kolonel
Visser dit evenwel.
Ik heb niet de minste reden om aan zijne geloofwaardigheid te
twijfelenen ben dan ook volkomen bereid, het door mij op boven-