373 aangehaalde bladzijden van mijn werk te boek gestelde, omtrent de juiste bepaling van de plaats, waar de post Atoë-Noord moest worden opgericht, te wijzigen. Men zal dus daarvoor moeten lezen: „De Majoors J. Visser „en B. Mekern) die in last hadden, in onderling overleg te han delen, tot het oprichten van een post tusschen Atoë en Kajoe-Le, „kozen daarvoor een punt uit, dat ons minder gunstig voorkomt. „Ware de versterking een 500 M. meer oostelijk opgericht geworden, „dan had zij de groote sawah-vlakteten oosten van Lamkrah en „Kajoe-Lë, en tevens deze beide kampongs beheerscht; een voordeel „dat, door de oprichting der versterking op de andere plaats, ge- „mist werd." In de tweede plaats komt de Luitenant-Kolonel Visser op tegen het strenge oordeel, dat ik op bladz. 118 van mijn boek heb geveld over het beleid van den Kapitein der Infanterie J. M. E. van S wiet en, als Commandant van het detachement, sterk 47 gewa pende en 13 ongewapende militairen, dat den 13den Februari 1S76, op den marsch van Pagar-Ajer Mesigit naar Atoë, door den vijand nagenoeg geheel werd in de pan gehakten wijders tegen de onder aan diezelfde bladzijde gestelde noot, waaruit de Luitenant-Kolonel Visser tegen mij de beschuldiging putaau het lezend publiek het recht te hebben gegeven, hem te verdenken van schromelijk plicht verzuim als toenmalig postcommandant te Atoë. Op bladz. 116 e. v. van mijn werk heb ik volledig weergegeven het rapport, dat door den Majoor B. Mekern, na diens gehouden onderzoek, omtrent het gebeurde met het detachement-V a n S w i e t e n werd opgemaakt. Dit is het eenige rapportdat door mij ter zake is geraadpleegd, behalve dat van den toenmaligen len Luitenant-Adjudant J. H. de Bruijn, die den Majoor Mekern als stafofficier was toegevoegd. Dit laatste rapport komt echter in hoofdzaak overeen met dat van genoemden Majoor; het behelst alleen nog de bijzonderheiddat eenige dagen na het voorgevallene met het detachement-Van S wie ten,

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1884 | | pagina 384