400 Door die bepaling tocli hebben de Nederlandsche officieren niet te duchten, dat zij, om eene banale uitdrukking te bezigen, naar hunnen zin al te spoedig „aan den dijk" zullen worden gezet. Het Yoordeelige der Indische bepaling, dat de officier slechts 20 jaren behoeft te dienen, is, met den aankleve van dienvoor zijn persoon dus zeer problematiek; welke waarheid nog beter uitkomt, als men bedenkt, dat zij, die vrijwillig de gelederen verlaten, gemeenlijk hoofd officieren zijn (die dan toch reeds dikwerf een vijf en twintigjarigen diensttijd hebben) en, wel beschouwd, dus bijna uitsluitend kapiteins, die geen hoofdofficier worden, onder gemelde diensttijdbepaling komen te lijden. Die diensttijdbepaling (wij spreken thans niet over de belangen van het Leger, maar over die van de personen) drukt dus, om zoo te zeggen, alléén op den subalternen officier, die, zoo hij gehuwd is en kinderen heeft, het allerminst met zijne op ongeveer het veertigste levensjaar uitgesproken pensionneering gediend is. Zullen wij hierna bij meer dan ééne gelegenheid kunnen aanwij zen, hoe stelselloos de Regeering voortdurend is te werk gegaan bij het arresteeren der militaire pensioensbepalingen; om dezelfde rede nen, als hiervoren door ons ontvouwd werden, noemen wij het, over het algemeen genomendus ook geen voordeel, dat de diensttijd van den Zeeofficier reeds met het zestiende levensjaar ingaat, terwijl die van de officieren der Landmacht in Indië en in Nederland eerst met het achttiende jaar begint te rekenen. De gepensionneerde generaal-majoor van het Nederlandsche Leger A. W. P. Weitzel zegt daaromtrent in zijne, in het jaar 1878 versohenen brochure, getiteld: „De militaire pensioenen bij de Land- en Zeemacht, zoowel in Nederland als in Indi'e'' dat jongelingen heneden de achttien jaar eigenlijk nog slechts „leerling-militair" zijn en zij om die reden ook niet op de rechten van een degelijk militair kunnen aanspraak maken. De vraag zoude echter te stellen zijn, of dan een adelborst hene den de achttien jaar niet met evenveel recht als een leerling-zeeman te beschouwen is en om welke redenen dus de Staat tusschen heide jongelingen (militair en zeeman) verschil maakt. Wat, kan men wijders vragen, zal de Kegeering eventueel doen met den jongeling, die vóór zijn achttiende levensjaar in dienst bij het leger getreden, ook vóór het hereiken van dien ouderdom, wegens verwonding, verminking, ziels- of li- hcaamsgebreken, in en door den dienst ontstaan, hot leger moet verlaten? In Indië

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1884 | | pagina 411