401
Ook deze onze redeneering klinkt, wij erkennen het, ultra-para
doxaal, doch zij verklaart zich niettemin uit de naakte feiten.
Ware eene pensionneering, zooals het volgens den gewezen oorlogs
minister Enderlein zoude behooren te zijn, eene belooning voor veel
jarigen, goeden dienst, dan zouden wij geheel tegenovergesteld rede
neeren nu echter, voor verreweg de meeste officieren, het „op pen
sioen" komen is „die letzte Planke, an die sich die Passagiere klam-
„mern, um fiber Wasser zu bleiben", veroorloven wij ons de vrijheid,
al die zoogenaamd gunstige bepalingen omtrent diensttijdberekening
niet zoo hoog aan te slaan.
De meeste officieren, die in het belang van hen zeiven en van hun
gezin wenschen door te dienen, liefst zoo lang mogelijkgeven dan
ook, om zoo te zeggen, geen zier om al de door ons vermelde pre
rogatieven, waarbij slechts zij winnen, die wegens ziels- of lichaams
gebreken vroegtijdig het Leger moeten verlatenvan welke categorie
officieren er ten allen tijde minder veel gevonden worden dan van de
andere soort, die, voor zoover zij niet komen te overlijden, zoolang
mogelijk wenschen in dienst te blijven.
Schenken wij thans onze aandacht aan eene andere zaak, die al
bijzonder ongelijk „geregeld" is.
Sedert meer dan 32 jaren wordt aan ieder officier van het Neder-
landsche Leger en van de Koninklijke Nederlandsche Marine, overeen
komstig den laatstelijk door hem bekleeden rang, het „volle" pensioen
toegekend ter zake, van ziels- of lichaamsgebreken, zoo deze het
gevolg zijn van omstandighedeu, verrichtingen en vermoeienissen, aan
de uitoefening van den militairen dienst vei bonden, en voorts den
officier tot de verdere waarneming van den militairen dienst voor
gaan de soldaten vóór het achttiende levensjaar niet te velde, doch dit verhindert niet3
dat zij ook in het garnizoen, buiten eigen toedoen, kunnen worden verminkt. Het gemis
eener bepaling in het pensioensreglement, die in zulke gevallen voorziet, is derhalve
niet goed te keuren.
In het wetsartikel staat letterlijk: „voor zooverre die verwonding, verminking,
ziels- of lichaamsgebreken den belanghebbende tot de verdere waarneming van den
militairen dienst voor altijd ongeschikt maken."
De redactie van dat artikel, om van „belanghebbende" te spreken, is waarlijk komiek,
als men in Nederland eenigszins van nabij de toepassing van dat artikel heeft mogen
gadeslaan. Wel hebben tal van officieren heel wat belang bij dat artikel gehad.