402 altijd ongeschikt maken. (Artikel 42, punt 1, letter b, van het Ne- rlerlandsch Staatsblad N°. 128 van '1851, in verband met artikel 14, letter b, van Staatsblad N°. 129 van dat jaar en, ten aanzien van de Zee officieren, artikel 33, punt 1, letter b, van Staatsblad N°. 126, in verband met artikel 14, letter b, van Staatsblad N°. 127, alle van hetzelfde jaar.) Yoor den officier van het Indische Leger liet men echter die gun stige bepalingen achterwege en schonk men dezen bij de nu buiten werking gestelde regeling (Indisch Staatsblad N°. 27 van 1860) alleen het voordeel, dat hij bij eene, wegens in en door den dienst beko men ziels- of lichaamsgebreken, gedwongen pensionneering geen twee jaren in den laatstelijk door hembekleeden rang behoefde doorgebracht te hebben, om, let wel-^- deel van het volle pensioensbedrag te bekomen. Terwijl dus de officier in Nederland, zoowel bij de Land- als bij de Zeemacht, bij het in en door den dienst bekomen van ziels- of lichaamsgebreken, vol pensioen verkreeg, gaf men den Indischen officier in hetzelfde geval slechts een gedeeltelijk pensioennaar reden zijner dienstjaren. Vanwaar die ongelijke lotsbedeeling? "Wij mogen niet uit de school klappen en constateeren dus slechts het feit, dat de toenmalige Minister van Koloniën redenen ver meende te hebben, om in deze de Indische officieren bij de Neder- landsche collega's te moeten achterstellen. Die redenen moeten zijn vermeld in een geheim stuk, dat bij het Departement van Oorlog berust, en later eene kostelijke bijdrage zal kunnen worden ter ken schetsing der vaderlijke wijze, waarop indertijd de Indische officieren door hun beschermheer in Nederland, den Kolonialen Minister, zijn gewaardeerd geworden. Wie onzer de gevolgen van de hier bedoelde, treurige pensioens bepaling heeft aanschouwd, zal, als wij, in Nederland officieren van het Indische Leger gekend hebben, die, in en door den dieust onbe kwaam geworden, met een jaarlijksch pensioen van f 350 een leven van armoede en gebrek voortsleepten, terwijl terzelfdertijd officieren van het Nederlandsche Leger waren aan te wijzen, die, onder overi gens gelijke omstandigheden verkeerende, 2 maal zooveel bekwamen. Die voor de Indische officieren van groote miskenning getuigende tijd is thans voorbij.

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1884 | | pagina 413