414
Deze beide kapiteins, bij pensionneering, te beloonen met de
jaarlijksche uitkeering van één zelfde bedrag, hetzij dat die som
f 2000 of 2400 bedraagt, en dus hoegenaamd geen acht te slaan op
het indertijd door de Regeering vooropgestelde beginsel, dat liet pen
sioen zooveel mogelijk evenredig zij met liet gewielit der gepresteerde
dienstenis niet goed te keuren.
Evenzeer keuren wij af, dat:
de le luitenant C., die 12 officiersdienstjaren telt en
zijn collega'D., die in dat 12jarig tijdvak 8 jaren als korporaal en
onderofficier, 2 jaren als 2tIe en 2 jaren als lste lui
tenant doorbracht,
bij afkeuring voor den actieven dienst, beiden een gelijk pensioens
bedrag bekomen, nu toch de luitenant C. kan worden geacht, belangrijk
meer gewichtige diensten dan D. te hebben bevvezen.
Men behoort dus, om het te herhalen, in de luitenants- en kapi
teinsrangen (in welke beide rangen men gewoonlijk geruimen tijd
doorbrengt) opklimmende pensioenen toe te kennen, naar gelang de ge-
pensionneerde een grooter aantal jaren in zijn laatsten rang heeft gediend.
Zulk een maatstaf is billijk engeeft
bovendien een prikkel aan menigeen (die daarom nog niet behoeft
gepasseerd te zijn), om met meer lust te dienen en, eenmaal vol
brachten diensttijd kunnende in rekening brengen, van die omstan
digheid geen gebruik te maken, om de gelederen te verlaten.
De kapitein Nieuwen hu ij zen oppert tegen dat o verdien en en
doordienen het bezwaar, dat de promotie in de subalterne rangen
dan nog trager zal gaan, terwijl juist dient te worden voorkomen,
dat het gros der officieren in de subalterne rangen vegeteert.
Hiertegen is aan te voeren, dat het over- en doordienen van
kapiteins (van luitenants kan hier moeilijk sprake zijn) alleen oorzaak
kan wezen, dat de luitenants eenige maanden langer op hunne kapi
teinspromotie hebben te wachtengeenszins de kapiteins op hunne
bevordering tot majoor (1), op welke promotie het dan toch voorna-
(1) Waar in ons opstel sprake was van doordienen en overdienen, lieten wij steeds
buiten beschouwing de hoofdofficieren. De reden daarvan ligt voor de hand. De
meer delicate positie dezer hoogere officiersklasse en de gelegenheid, die een ieder
van hen bezit, om met een tamelijk groot of heel groot pensioen het Leger te
verlaten, dulden o. i. niet, dat zij na passeering blijven doordienen.