423 dit nadeelals het een nadeel is(men denke aan het geval van „die letzte Planke"), betreft eigenlijk slechts dengene, die vóór de ommekomst van den twintigjarigen Indischen diensttijd, wegens lichaamsgebreken, het Leger verlaat. Vatten wij thans te zamen, al hetgeen hiervoren, naar onze mee ning, in de bestaande voorschriften moet worden veroordeeld en kan worden aangeprezen, dan zou eene nieuwe regeling van de mi litaire pensioenen voor Leger en Vloot, zoo in Indië als in Neder land, na vaststelling voor iederen rang van een normaal pensioens bedrag, gegrond moeten zijn op: 1°. den rang, dien de officier het laatst bekleedde; 2°. den tijd, in dien laatsten rang doorgebracht; 3°. het aantal jaren, in Indië gediend en 4°. het aantal jaren, in Nederland gediend. Bepaalt men daarbij nog, zoo noodig, voor de subalterne rangen, (wellicht ook voor de hoogere rangen de maxima-pensioenen, opdat bij ieder Leger het minimum-pensioen in eiken rang hooger blijve dan het in den naastvoorgaanden rang te behalen maximum, en re gelt men op gelijke leest en tevens wat oordeelkundiger de pen sioensbedragen, die den verminkten [vooral den blinden] en voor altijd invalied geworden officier een tamelijk levensonderhoud moeten ver schaffen, dan gelooven wij, dat de zaak in quaestie voldoende naar recht en billijkheid geregeld is. Het spreekt van zelf, dat zulk eene herziening der pensioensvoor schriften door de drie ministeriën van landsverdediging, Oorlog, Ma rine en Koloniën, in gemeen overleg, zoude moeten worden ter hand genomen. Rekening houdende met Hollandsche sleur en langzaamheid, mag nochtans worden ondersteld, dat er nog heel wat water door de Tji- liwong zal loopen, voor men ook hier de hand aan den ploeg zal slaan. Slechts ééne hoop, die op zich zelve niet van den blij moedigsten aard is, blijft ons over, dat de pensioensherziening betrekkelijk spoedig aan de orde zal komen. Zooals wij allen weten, is Nederland's schatkist in de laatste jaren

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1884 | | pagina 434