437 kapitein Boetje in de 7°. afl. van jaargang'82 werd gezegd. En aan diens meer bevoegde hand laten wij het dan ook over, de lezers van dit Tijdschrift te goeder tijd op de hoogte te stellen van de aan winst, die ik hoop dat onze Artillerie spoedig moge doen; terwijl wij niet twijfelen, of hij zal ten volle bereid zijn, aan den reeds door P. Q. Q. op blz. 191, afl. 8, jaarg. '83, in dien geest geuiten wensch gevolg te geven. Is de strekking van ons betoog twijfelachtig? Evenzeer als wij vroeger ons gedrongen voelden, op te komen te gen de destijds door X. kenbaar gemaakte inzichten aangaande onze mobiele Artillerie, evenzeer voelen wij ons thans genoopt, het oordeel van Brutus dienaangaande te bestrijden. Het oordeel van Brutus is op dit punt een afbrekend oordeel; maar helaas, hij onthoudt zich, de omstandige veranderingen aan te geven, die tot opbouwing van een nieuw geheel noodig zijn. Dit betreuren wij, maar wij hebben goeden moed, dat hij alsnog zal willen toelichten, hoe hij meent op te bouwen, wat hij van onze mobiele Artillerie zoo meedoogenloos afbrak. Anders zouden wij hem werkelijk moeten nazeggen: „Wij wijzen alleen op het gevaar om een te snel, soms eenzijdig oordeel te vellen." 15 October '83. Joh. C. Yeekhuijzen.

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1884 | | pagina 448