453
Wij voegen hierbij, dat daar, waar wij H. C. A. R. 's anticritiek
niet wederleggen, wij het ook met hem eens zijn en dus daardoor
zwijgend constateeren, dat de geachte Schrijver, ook volgens onze
opvatting, „in the right" is.
Zeker zullen de Lezers, die N°. 9 van 1883, N°. 1 van 1884 en
het I oorloopig Voorschrift op den Velddienst naast zich hebben lig
gen, ons vergunnen, zoo kort en beknopt mogelijk te zijn. Wij schrij
ven niet voor leeken en time is money daarom willen wij niet meer van
den hunnen misbruiken, dan volstrekt noodig is.
Ter zake dus
Wij beginnen met den stier bij de hoorns te vatten en vermeenen,
in antwoord op het op pag. 1 van N°. 1 geuite gevoelen, dat, bij
wijze van tegenstelling en niet geroepen zijnde eene critiek over het
Nederlandsehe Voorschrift uit te brengen, de „Kapitein der Infante
rie", zonder zich daarom aan inconsequentie schuldig te maken, bij zijne
beschouwingen over de onbruikbaarheid van dat Voorschrift voor
lüer te lande, gerustelijk kon verklaren, dat het Nederlandsehe Voor
schrift een uitstekende leercursus is (N°. 9, pag. 194).
Voor Nederland natuurlijk; c'est sous attendu.
De later op pagina 222 geuite woorden: „begin met den regelen
doe er de uitzondering op volgen", door H. C. A. R. op pagina 1 beaamd
en verder verduidelijkt, worden echter door laatstgenoemden ver
loochend, wanneer hij dit, op de S^te pagina 1« en 4« alinea van den
nieuwen jaargang, voor zijne anticritiek noodig acht.
Zeker is het echter, dat ook, zelfs wanneer men het door hem
verdedigde stelsel aanneemt, de groote wijzigingen en belangrijke
afwijkingen, welke door de Indische toestanden onvermijdelijk in de
voor Europa geldende grondregels gebracht worden, niet zoo terloops en
uiterst kort behandeld hadden moeten zijn, alsof het bijzaken waren
en men schroomde uit te komen voor de bronnen, waaraan zij zijn
ontleend.
Wat verder betreft het uitsluitend op den voorgrond stellen van
algemeene regelen en de bewering, dat onze Indische velddienst en
tactiek op Westersche wetenschap gegrond moeten zijnzoo gelooven
wij, dat deze stelling minstens als zeer voorwaardelijk moet beschouwd
worden; daar men door het eerste consequent te doen, den onlcun-