470 „het zich" (zeker op de Teteringsche heide?) „op 500 passen van de middelste een weg banender heide uitersteuit een derde sectie bestaande en elk door een officier gecommandeerd wordende cavale- riepatrouilles" (pag 235). Yoor de rest kunnen wij kort zijn. Met de Algemeene Beschouwingen van den „Kapitein der Infan terie" vereenigen wij ons volkomen, in zoover, ook volgens onze meening, een Indisch velddienstreglement meer met de tactiek hand aan hand moet gaan en als het ware een vade mecum moet zijn voor het leger te velde. Daarom betreuren wij het dan ook zeer, dat behalve de reeds opgenoemde punten, zooals de eigen aardige vechtwijze der verschillende Inlandsche volkeren enz., ben- tingdienst enz., enz., ook niet een zeer beknopte aanwijzing omtrent chicanes enz., enz. en bij wijze van bijvoegsel de verbandleer daarin werden opgenomen. De flinke en practische door H. C. A. R. in het laatste gedeelte zijner anticritiek (pag. 31-35) medegedeelde maatregelen tegen over valling en bij overvoer, hadden om evengemelde reden in geen geval mogen mankeerenook de guerilla-krijg had in dit Voorschrift niet onbesproken mogen blijven. (1) (1) "Wij laten hier als proeve volgen een zeker nog voor tal van verbeteringen vat baar concept van een Voorschrift betreffende den Guerilla-krijg. Na eiken inlandschen oorlog of opstand van eenigen duur zal de onderworpen landstreek, voor een kortere of langere poos, verontrust worden door het overschot der uit elkaar geslagen vijandelijke benden, die, meest bestaande uit een samenraap sel van lieden, welke niets meer te verliezen hebben, op hun eigen hand, in meer of minder groote hoopen, vaak door stoutmoedige aanvoerders geleid, al maraudeerende het hun meestal volkomen bekende terrein afloopen en door de eigen landgenooten' uit vrees of toeneiging, in 't geheim ondersteund en geholpen, niet slechts onze ge regelde troepenmacht de handen vol werk geven, maar ook alle pogingen tot de paci ficatie der betrokken gewesten geheel of grootendeels verijdelen. Zulk een guerilla-oorlog, door den van nature bijzonder daartoe geschikten Inlander gewoonlijk met veel succes gevoerd, kan slechts door eene naar deze abnormale wijze van oorlogvoeren ingerichte tactiek onzerzijds tot een goed einde worden gebracht- Men gaat in dat geval over tot het formeeren van de noodige, onder de leiding van den chef van den staf of eenig ander bekwaam officier geplaatste guerilla-de- tachementenelk bestaande uit 40 beproefde soldaten van gemengden landaard en gecommandeerd door een daartoe met veel zorg uitgekozenen niet bij wijze van toer-

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1884 | | pagina 481